rblz.|10
l.k.|
Kamerstukken II
1954-1955, 4009
Algemene
ouderdomsverzekering
Nr.r3 |
MEMORIE
VAN TOELICHTING |
Inhoudsopgave
xAlgemeen |
1 |
Historisch overzicht |
1.1 |
Eerste pogingen om tot een
ouderdomsvoorziening te geraken |
1.2 |
De totstandkoming van de
Invaliditeitswet en de Ouderdomswet 1919 |
1.3 |
Pogingen tot verbetering van de
wettelijke regeling |
1.4 |
De totstandkoming van een voorlopige
regeling in de vorm van de Noodwet
Ouderdomsvoorziening |
1.5 |
Activiteiten met het oog op de
totstandkoming van een definitieve
voorziening |
1.6 |
Het advies van de Sociaal-Economische
Raad |
1.7 |
Reacties op het advies van de
Sociaal-Economische Raad |
2 |
De les der geschiedenis: een synthese |
3 |
Kring
der verzekerden |
4 |
Het ouderdomspensioen |
4.1 |
Pensioengerechtigde leeftijd |
4.2 |
Hoogte ouderdomspensioen |
5 |
De middelen tot
dekking der kosten |
5.1 |
Kring der premieplichtigen |
5.2 |
Eenheidspremie of naar het
inkomen proportionele premie |
5.3 |
Het
inkomen waarnaar
premie wordt geheven |
5.4 |
Premieheffing van kleine
zelfstandigen en andere niet-loontrekkenden met geringe inkomsten |
6 |
Stelsel van
financiering |
7 |
Kosten der
verzekering |
8 |
De economische gevolgen van de
invoering der ouderdomsverzekering |
9 |
Uitvoering der
verzekering |
10 |
Overgangsregeling en aanpassing
bijzondere pensioenregelingen aan de algemene verplichte
ouderdomsverzekering |
xArtikelsgewijs |
xxx |
Artikelen
1 t/m 64 |
Algemeen
Het
vraagstuk van de ouderdomsverzekering
speelt reeds tientallen jaren een rol in
de sociaal-politieke geschiedenis van
ons land. De ontoereikendheid van de in
1913 getroffen en op 3 December 1919 in
werking getreden regeling in de Invaliditeitswet deed zich in
versterkte mate gevoelen door de
muntontwaarding in en na de laatste
wereldoorlog. Dat algemeen de
noodzakelijkheid van een ruimere, aan
het rechtsbewustzijn aangepaste,
regeling werd gevoeld, werd wel het
meest sprekend bewezen door het feit
dat in 1947 de Noodwet
Ouderdomsvoorziening, welke blijkens de
considerans in afwachting van de
totstandkoming ener definitieve
voorziening door middel van verplichte
verzekering werd getroffen, zonder
hoofdelijke stemming in de beide Kamers
der Staten-Generaal werd aanvaard,
ondanks de principiële bezwaren welke
tegen de opzet werden aangevoerd. Hoe
zegenrijk de werking van deze Noodwet op
zichzelf ook is geweest, zij vertoont de
typische kenmerken van een noodregeling,
waarbij de ondergetekenden met name
willen wijzen op het veel becritiseerde
systeem van de inkomensaftrek.
Hoewel
de Noodwet Ouderdomsvoorziening van de
aanvang af als een tijdelijke regeling
bedoeld is geweest, heeft deze
tijdelijkheid toch veel langer geduurd
dan oorspronkelijk blijkbaar door de
ambtsvoorgangers van de ondergetekenden
werd verwacht. Het verheugt de
ondergetekenden dat thans een ontwerp
van wet met betrekking tot een algemene
verplichte ouderdomsverzekering aan de
Staten-Generaal kan worden aangeboden.
De
ondergetekenden achten het nuttig om,
alvorens in een bespreking van de
grondslagen van het ontwerp te treden,
een overzicht te geven van de
geschiedenis van de ouderdomsverzekering hier te lande.
1.
Historisch overzicht
1.1. Eerste pogingen om tot een
ouderdomsvoorziening te geraken
De
parlementaire geschiedenis van de
ouderdomsverzekering in ons land kan
geacht worden te zijn aangevangen in
1889. Op 20 April van dat jaar werd
namelijk een wetsontwerp ingediend waarin werd
voorgesteld een staatscommissie te
benoemen welke onder meer de opdracht zou
krijgen gegevens te verzamelen voor de
kennis van de maatschappelijke
toestanden der arbeiders en van de
verhoudingen tussen werkgevers en
arbeiders in de verschillende
bedrijven. Nadat deze wet op 19 Januari
1890 in het Staatsblad was verschenen,
werd de staatscommissie bij Koninklijk besluit van 18 April 1890 ingesteld.
Voorzitter was jhr. mr. W.F. Rochussen.
Deze commissie had dus uitsluitend tot
opdracht om een enquête in te stellen.
In
de Troonrede van 1891 werd onder meer
verklaard dat maatregelen tot
verzekering van het lot van oude of
verminkte werklieden werden ontworpen.
Bij Koninklijk besluit van 29 September
1892 werd een nieuwe staatscommissie
ingesteld, rblz.|10
r.k.|
welker
samenstelling gelijk was aan die van de
hierboven bedoelde, met de opdracht
verslagen uit te brengen aangaande de
werkzaamheden van de eerste commissie en
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|
|