WET van 21 februari 1957 tot regeling van het door verwerking tot
nuttige produkten onschadelijk maken van ondeugdelijk materiaal van
dierlijke herkomst
WIJ JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter
voorkoming van gevaar, schade of hinder voor de openbare gezondheid
regelen vast te stellen omtrent het door verwerking tot nuttige
producten onschadelijk maken van ondeugdelijk materiaal van dierlijke
herkomst;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Algemene bepalingen
Artikel 1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt
verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport;
b. slachtdieren: eenhoevige dieren, runderen, schapen, geiten,
varkens en pluimvee;
c. dierlijk afval: niet voor menselijke consumptie bestemde dode
dieren, vis daaronder begrepen, of delen daarvan, en producten van
dierlijke oorsprong, met uitzondering van dierlijke uitwerpselen,
keukenafval en etensresten;
d. destructiemateriaal: laag-, hoog-, en gespecificeerd
hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2;
e. verwerking:
1°. het verwerken van laag-risico-materiaal tot ingrediënten
van diervoeder of vismeel, tot voeder voor gezelschapsdieren dan
wel tot technische of farmaceutische producten in een
verwerkingsbedrijf voor laag-risico-materiaal,
2°. het onschadelijk maken van hoog-risico-materiaal door het
te verwerken tot nuttige producten in een verwerkingsbedrijf voor
hoog-risico-materiaal, dan wel,
3°. het onschadelijk maken van gespecificeerd
hoog-risicomateriaal op andere wijze dan onder 1° en 2° in, door
of onder verantwoordelijkheid van een verwerkingsbedrijf voor
gespecificeerd hoog-risico-materiaal;
f. gezelschapsdieren: andere dieren dan slachtdieren, welke niet
zijn bestemd of worden gehouden voor dierlijke of andere productie,
en door de mens in of rond het huis worden gehouden en verzorgd;
g. diervoeder: voeder voor andere dieren dan gezelschapsdieren,
met uitzondering van vismeel;
h. verwerkingsbedrijf voor laag-risico-materiaal: bedrijf waar
laag-risico-materiaal wordt verwerkt tot ingrediënten van
diervoeder of vismeel, tot voeder voor gezelschapsdieren dan wel tot
technische of farmaceutische producten;
i. verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal: inrichting,
uitsluitend of in hoofdzaak bestemd tot het onschadelijkmaken van
hoog-risico-materiaal door dit te verwerken tot nuttige producten;
j. verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risicomateriaal:
inrichting, geschikt voor de verwerking van gespecificeerd
hoog-risico-materiaal;
k. ondernemer: natuurlijke of rechtspersoon, aan wie of aan welke
een vergunning, als bedoeld in artikel 5, is verleend ter zake van
de verwerking van hoog- of specifiek hoog-risicomateriaal;
Artikel 2
1. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet
bepaalde wordt verstaan onder hoog-risico-materiaal dierlijk afval,
voor zover het betreft:
a. gestorven slachtdieren, alsmede gestorven voor de
landbouwproduktie gehouden dieren, met inbegrip van doodgeboren dieren
en onvoldragen vruchten;
b. dieren die in het kader van ziektebestrijdingsmaatregelen zijn
gedood;
c. dierlijk afval, dat ingevolge verordening (EG) nr. 854/2004 van
het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende
vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van
officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten
van dierlijke oorsprong (PbEU L 139 en L 226) of de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren onbruikbaar moet worden gemaakt voor voedsel
voor mens en dier, alsmede alle pluimvee - of delen daarvan -, dat
ingevolge de Landbouwwet ongeschikt is verklaard voor menselijke
consumptie;
d. alle delen van een geslacht dier, die niet aan de keuring na het
slachten zijn onderworpen, met uitzondering van huiden, vellen,
hoeven, veren, wol, hoornen en andere soortgelijke delen;
e. alle vlees, met inbegrip van vlees van pluimvee, alsmede vis en
wild, en alle levensmiddelen van dierlijke oorsprong, die zijn
bedorven en derhalve een gevaar voor de gezondheid van mens en dier
inhouden;
f. van buiten de lid-staten van de Europese Gemeenschap of een
andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte ter invoer aangeboden dieren, vers vlees, daaronder
begrepen vlees van pluimvee en wild, vis, vlees- en zuivelprodukten,
die tijdens de voorgeschreven controle niet blijken te voldoen aan de
veterinaire voorschriften voor invoer in de Europese Gemeenschap en de
andere Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte, tenzij zij worden teruggevoerd naar het
land van herkomst dan wel invoer ervan is toegestaan op beperkende
voorwaarden die in bepalingen van de Europese Gemeenschap of de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte zijn
vastgesteld;
g. dode honden en katten;
h. dierlijk afval dat residuen van stoffen bevat, die gevaar kunnen
opleveren voor de gezondheid van mens of dier, daaronder mede begrepen
melk, vlees of produkten van dierlijke oorsprong, die door de
aanwezigheid van deze residuen niet geschikt zijn voor menselijke
consumptie;
i. vissen met klinische verschijnselen van op de mens of op vissen
overdraagbare ziekten.
2. Onze Minister kan ander dan het in het eerste lid bedoelde
dierlijk afval aanwijzen als hoog-risico-materiaal. Daarbij kan ten
aanzien van categorieën van het dierlijk afval, bedoeld in de eerste
volzin, worden bepaald dat de artikelen 17, eerste en derde lid, en 20,
derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn.
3. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde
wordt verstaan onder laag-risico-materiaal dierlijk afval van de in het
eerste lid bedoelde dieren en vis, dat niet ingevolge het eerste lid als
hoog-risico-materiaal wordt aangemerkt, met dien verstande dat de
ingevolge onderdeel d van dat lid daarvan uitgezonderde produkten
slechts als laag-risico-materiaal worden aangemerkt, voor zover deze
worden gebruikt bij de vervaardiging van ingrediënten van diervoeder.
4. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde
worden onder laag-risico-materiaal tevens verstaan niet voor menselijke
consumptie bestemde poten en koppen, uitsluitend afkomstig van pluimvee
waarbij noch bij de keuring voor het slachten overeenkomstig hoofdstuk
VI van bijlage 1 bij Richtlijn 71/118/EEG van de Raad van de Europese
Gemeenschappen van 15 februari 1971 inzake gezondheidsvraagstukken op
het gebied van de produktie en het in de handel brengen van vers vlees
van pluimvee (PbEG 1993, L 62), noch bij de keuring van het
karkas na het slachten overeenkomstig hoofdstuk VIII van die bijlage,
klinische verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziekten zijn
vastgesteld.
5. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde
worden al de in open zee voor de produktie van vismeel gevangen vis,
alsmede al het vers visafval, afkomstig van bedrijven die voor de
menselijke consumptie bestemde visprodukten vervaardigen, in afwijking
van het eerste lid, aangemerkt als laag-risico-materiaal.
6. Mengsels van hoog-risico-materiaal en laag-risico-materiaal
worden voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde
aangemerkt als hoog-risico-materiaal.
7. Bij regeling van Onze Minister kan als gespecificeerd
hoog-risico-materiaal worden aangewezen:
a. slachtdieren, of delen daarvan;
b. dierlijk afval.
8. Mengsels van hoog-risico-materiaal en gespecificeerd
hoog-risico-materiaal, dan wel van laag-risico-materiaal en
gespecificeerd hoog-risico-materiaal worden aangemerkt als
gespecificeerd hoog-risico-materiaal.
Artikel 3
1. Hoog-risico-materiaal wordt onschadelijk gemaakt volgens het
bij of krachtens deze wet bepaalde.
2. Laag-risico-materiaal wordt volgens het bij of krachtens deze
wet bepaalde verwerkt tot ingrediënten van diervoeder of vismeel, tot
voeder voor gezelschapsdieren of tot technische of farmaceutische
produkten, dan wel op dezelfde wijze als hoog-risico-materiaal
onschadelijk gemaakt.
3. Bij regeling van Onze Minister wordt aangegeven op welke wijze
gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt verwerkt en onschadelijk
gemaakt.
4. [Vervallen.]
5. Het eerste lid is niet van toepassing indien bij het nemen van
maatregelen als bedoeld in artikel 21 van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren onschadelijkmaking door verbranden of begraven wordt
bevolen.
6. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij stelt
eisen met betrekking tot begraven en verbranden als bedoeld in het
vijfde lid.
Artikel 4
1. Het is verboden destructiemateriaal aan verwerking te
onttrekken.
2. Het is verboden gespecificeerd hoog-risico-materiaal voor welk
doel dan ook te gebruiken.
3. Het is verboden destructiemateriaal, anders dan in een
verwerkingbedrijf voor hoog- of voor laag-risico-materiaal, te mengen
met ander materiaal dan destructiemateriaal.
Artikel 4a
1. Het is verboden hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a tot en met e,
en tweede lid:
a. van buiten het gebied waar het is ontstaan, te brengen naar het
gebied, bedoeld in artikel 10, eerste lid;
b. vanuit het gebied, bedoeld in artikel 10, eerste lid, naar een
ander gebied te brengen.
2. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan met
het oog op de gezondheid van dieren in bijzondere gevallen ontheffing
verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.
3. Het is verboden laag-risico-materiaal in Nederland te brengen
en anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen, tenzij zulks is
toegestaan ingevolge de in artikel 4b gestelde regelen.
4. Het is verboden het eindprodukt van verwerking in Nederland te
brengen en het anders dan in doorvoer buiten Nederland te brengen,
tenzij het voldoet aan de ter zake door Onze Minister van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij gestelde regelen.
5. Het is verboden gespecificeerd hoog-risicomateriaal in
Nederland te brengen vanuit een land buiten de Europese Gemeenschap of
vanuit een zodanig land via Nederland naar een ander land binnen de
Europese Gemeenschap door te voeren, tenzij een Nederland bindend
verdrag dat binnenbrengen of doorvoeren toestaat.
Artikel 4b
1. Onze Minister kan met betrekking tot het brengen in
Nederland en het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van
laag-risico-materiaal regelen stellen, anders dan die bedoeld in het
tweede lid.
2. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan met
het oog op de gezondheid van dieren regelen stellen met betrekking tot
het brengen in Nederland en het anders dan in doorvoer buiten Nederland
brengen van laag-risico-materiaal.
Artikel 4c
Voor keuringen of controles die voortvloeien uit de in de artikelen
4a, vierde en vijfde lid, en 4b bedoelde regelen brengt Onze Minister
onder wiens verantwoordelijkheid deze keuringen of controles worden
uitgevoerd, een vergoeding van kosten in rekening overeenkomstig een
door hem vastgesteld tarief.
Artikel 4d
1. Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan van
het bestuur van een produkt-, een hoofdbedrijf-, of een bedrijfschap
vorderen regels als bedoeld in artikel 4a, vierde lid, in een
door hem te bepalen omvang, bij verordening te stellen.
2. Een zodanige verordening en krachtens de verordening
vastgestelde nadere voorschriften, behoeven de goedkeuring van Onze
Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Artikel 4e
Onze Minister oefent de hem in de artikelen 2, tweede en zevende lid,
3, derde lid, 7, 9, derde lid, 12, derde lid, 21, vierde lid, en 23,
verleende taken en bevoegdheden uit in overeenstemming met Onze Minister
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Verwerkingsbedrijven voor laag-, hoog- en gespecificeerd
hoogrisico-materiaal
Artikel 5
1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister:
a. een verwerkingsbedrijf voor hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal op te richten, in werking te hebben, in werking
te houden, uit te breiden of te wijzigen;
b. een bedrijf waarin laag-risico-materiaal wordt opgeslagen of
wordt voorbewerkt, dan wel een verwerkingsbedrijf waarin
laag-risico-materiaal tot ingrediënten van diervoeder of vismeel
wordt verwerkt, te beginnen, uit te oefenen, uit te breiden of te
wijzigen;
c. een crematorium voor dode paarden op te richten, in werking te
hebben, in werking te houden, uit te breiden of te wijzigen.
2. Het is verboden een verwerkingsbedrijf dat
laag-risico-materiaal gebruikt voor de bereiding van voeder voor
gezelschapsdieren of farmaceutische of technische produkten, te
beginnen, uit te oefenen, uit te breiden of te wijzigen zonder dat
registratie daarvan heeft plaatsgevonden in het register van voornoemde
verwerkingsbedrijven, dat door Onze Minister of een door hem aangewezen
orgaan wordt bijgehouden.
3. De vergunning wordt voor onbepaalde tijd verleend. De
inschrijving in het register geschiedt eveneens voor onbepaalde tijd.
4. Voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning en een
aanvraag tot inschrijving in een register is door de aanvrager een
vergoeding verschuldigd volgens een door Onze Minister vastgesteld
tarief. Onze Minister regelt de wijze van betaling van de vergoeding.
5. Een aanvraag wordt niet in behandeling genomen alvorens de in
het vierde lid bedoelde vergoeding is ontvangen.
Artikel 5a
1. Onze Minister trekt de vergunning in, indien niet meer wordt
voldaan aan het bij of krachtens deze wet bepaalde. Onze Minister kan
in het belang van een doelmatige voorziening in de verwerking van
hoog- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal aan een vergunning voor
de verwerking van dat materiaal beperkingen verbinden.
2. Onze Minister haalt de inschrijving in het register, bedoeld
in artikel 5, tweede lid, door, indien niet meer wordt voldaan aan het
bij of krachtens deze wet bepaalde.
Artikel 6
1. Het is de ondernemer verboden zonder bijzondere vergunning
van Onze Minister ander materiaal dan destructiemateriaal ter
verwerking in een verwerkingsbedrijf voor hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal te verzamelen of te doen verzamelen. Bij het
verlenen van de vergunning kunnen voorschriften worden gegeven. Een
vergunning wordt niet verleend dan na overleg met Onze Minister, wie
het mede aangaat.
2. De artikelen 5, derde lid, eerste volzin, en 5a, eerste lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6a
Hoofdstuk 19 en artikel 21.1 van de Wet milieubeheer zijn van
overeenkomstige toepassing met betrekking tot het verlenen, wijzigen en
intrekken van vergunningen krachtens de artikelen 5, 5a en 6.
Artikel 7
Indien destructiemateriaal zodanig is verpakt in of - in strijd met
het bepaalde in artikel 4, derde lid - is vermengd met ander materiaal
dat dat destructiemateriaal niet zonder aanmerkelijke extra kosten is te
verwerken, kan de ondernemer deze extra kosten verhalen op degene van
wie dat destructiemateriaal afkomstig is. In de eerste volzin bedoelde
extra kosten kunnen slechts worden verhaald voor zover dat in
overeenstemming is met door Onze Minister te stellen nadere regelen.
Artikel 8
1. Een vergunning, onderscheidenlijk een inschrijving in het
register, bedoeld in artikel 5, tweede lid, wordt door Onze Minister
vervallen verklaard, ingeval het verwerkingsbedrijf voor hoog- of
gespecificeerd hoog-risicomateriaal of het bedrijf, bedoeld in artikel
5, eerste lid, onder b , onderscheidenlijk het
verwerkingsbedrijf, door de onderneming, anders dan tijdelijk als
gevolg van overmacht, buiten werking wordt gesteld.
2. Van een beschikking ingevolge dit artikel wordt mededeling
gedaan in de Staatscourant.
Artikel 9
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
regelen gesteld met betrekking tot de inrichting en de werkwijze van
de verwerkingsbedrijven voor hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal, de verwerkingsbedrijven voor
laag-risico-materiaal en de bedrijven waarin laag-risico-materiaal
wordt opgeslagen of wordt voorbewerkt, het ophalen, het vervoer, de
identificatie en de bewaring van destructiemateriaal, de ten aanzien
van het destructiemateriaal te voeren administratie, alsmede het
eindprodukt van de verwerking.
2. Bij de in het eerste lid bedoelde maatregel kan worden bepaald
dat het bestuur van een produkt-, hoofdbedrijf- of bedrijfschap nadere
regels kan dan wel moet stellen of andere besluiten kan dan wel moet
nemen.
3. Een krachtens toepassing van het tweede lid vastgestelde
verordening of genomen besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
4. Een krachtens toepassing van het tweede lid vastgestelde
verordening is verbindend voor een ieder, voor zover daarin niet anders
is bepaald.
Artikel 10
1. Onze Minister stelt voor iedere ondernemer met het oog op
een doelmatige voorziening in de verwerking van hoog- of
gespecificeerd hoog-risicomateriaal het gebied vast waarin deze, met
uitsluiting van andere ondernemers, ter zake van verwerking van hoog-
of gespecificeerd hoog-risicomateriaal werkzaam is. Onze Minister kan
in bijzondere omstandigheden daarbij aangeven dat daarbij aangewezen
categorieën van hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal niet
mogen worden verwerkt dan wel daarbij aangewezen categorieën van
hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal uitsluitend mogen worden
verwerkt. Het in de eerste volzin bedoelde gebied kan, voor zover
daarover overeenstemming bestaat met de andere lid-staat van de
Europese Gemeenschap, zich mede uitstrekken tot het grondgebied of een
deel van het grondgebied van die andere lid-staat. Onze Minister kan
tevens voor een buitenlands verwerkingsbedrijf voor hoog- of
gespecificeerd hoog-risicomateriaal een gebied binnen Nederland
aanwijzen, waarin deze, met uitsluiting van andere ondernemers, met
inachtneming van de door het land van vestiging gestelde regels, ter
zake van verwerking van hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal
werkzaam is.
2. Onze Minister kan in het belang van een doelmatige voorziening
in de verwerking van hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal en met
inachtneming van het derde en achtste lid de in het eerste lid bedoelde
gebieden wijzigen.
3. Ingeval een gebied wordt gewijzigd, dan wel wijziging wordt
gebracht in de te verwerken categorieën van hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal, wordt door Onze Minister, de daarbij betrokken
ondernemers gehoord, vastgesteld:
a. een aan de ondernemer naar de mate van zijn nadeel tengevolge
van de wijziging door het Rijk toe te kennen schadeloosstelling;
b. een door de ondernemer naar de mate van zijn voordeel tengevolge
van de wijziging aan het Rijk te betalen bedrag.
4. Een ondernemer kan, als gevolg van overmacht, in afwijking van
het bepaalde in het eerste lid, met toestemming van Onze Minister, door
overdracht tijdelijk zijn werkzaamheden geheel of gedeeltelijk doen
verrichten door een of meer andere ondernemers.
5. Overdracht van werkzaamheden, als bedoeld in het vierde lid,
kan door Onze Minister voor de duur der overmacht aan een ondernemer
worden opgelegd. Iedere daarbij door Onze Minister aangewezen ondernemer
is verplicht de over te dragen werkzaamheden te verrichten. Het derde
lid is met betrekking tot het toekennen van schadeloosstelling aan of
het betalen van een bedrag door de ondernemer van overeenkomstige
toepassing. Aan de ondernemer, tegen wie wegens handelen of nalaten in
strijd met de bij of krachtens deze wet aan hem opgelegde verplichtingen
de bijkomende straf is uitgesproken, bedoeld in artikel 7, onder c,
van de Wet op de economische delicten, wordt terzake van overdracht van
werkzaamheden tijdens de duur van deze straf geen schadeloosstelling
toegekend.
6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften
worden gegeven omtrent de vaststelling van de schadeloosstelling en het
bedrag, als bedoeld in het derde lid en als bedoeld in het vijfde lid,
alsmede omtrent de wijze van betaling daarvan.
7. Van een beschikking ingevolge dit artikel wordt mededeling
gedaan in de Staatscourant.
8. Indien de derde of vierde volzin van het eerste lid is
toegepast, zijn het derde tot en met zesde lid slechts van toepassing,
voor zover dat niet in strijd is met het nationale recht van de
betrokken andere lid-staat van de Europese Gemeenschap.
Artikel 11
Hoofden en bestuurders van verwerkingsbedrijven van hoog- of
gespecificeerd hoog-risicomateriaal, verwerkingsbedrijven van
laag-risico-materiaal of bedrijven waarin laag-risico-materiaal wordt
opgeslagen of wordt voorbewerkt, nemen alle maatregelen die nodig zijn
om te verzekeren dat de ter zake van hun categorie van bedrijven bij of
krachtens deze wet gestelde regels worden nageleefd.
Destructiemateriaal
Artikel 12
1. De eigenaar of houder van hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal is verplicht het overeenkomstig door Onze
Minister te stellen regelen te administreren, het aan te geven bij,
alsmede het ter beschikking te houden van en af te staan aan de
ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt.
2. De ondernemer is verplicht tot het ophalen, het vervoeren en
de verwerking van het in het eerste lid bedoelde hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal, overeenkomstig de bij of krachtens deze wet
gegeven regelen.
3. De eigenaar of houder van laag-risico-materiaal is verplicht
zorg te dragen dat dat materiaal overeenkomstig door Onze Minister te
stellen regelen wordt verpakt, geëtiketteerd en bewaard.
Artikel 13
1. Door Onze Minister kan, zo nodig onder door hem te stellen
voorschriften, ontheffing worden verleend van de in artikel 12
bedoelde verplichtingen ten aanzien van hoog- of gespecificeerd
hoog-risicomateriaal, dat door bijzondere omstandigheden niet
overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gegeven regelen kan worden
opgehaald, vervoerd of onschadelijk gemaakt. Daarbij wordt in elk
geval voorzien in de wijze van onschadelijk maken ervan.
2. Artikel 12, eerste en tweede lid, vindt geen toepassing ten
aanzien van hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal dat aan
wetenschappelijk onderzoek wordt onderworpen in door Onze Minister
aangewezen inrichtingen, met inachtneming van door hem gestelde
voorschriften.
3. Artikel 12 vindt geen toepassing ten aanzien van dode honden,
katten en paarden die overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur
gestelde regels op andere wijze onschadelijk worden gemaakt. Daarbij kan
tevens worden voorzien in regels omtrent de inrichting van crematoria
voor dode paarden, alsmede het ophalen en het vervoeren van dode
paarden.
4. Artikel 3, tweede lid, is niet van toepassing op
laag-risico-materiaal, dat:
a. wordt bestemd voor het vervoederen aan dieren, waarvan de
eigenaar of houder, dan wel een bedrijf als bedoeld in artikel 5,
eerste lid, onder b, dat voeder voor edelpelsdieren bereidt, op grond
van bijzondere omstandigheden van Onze Minister een daartoe strekkende
ontheffing heeft ontvangen; aan een ontheffing kunnen voorschriften
worden verbonden;
b. aan wetenschappelijk onderzoek wordt onderworpen in door Onze
Minister aangewezen inrichtingen, met inachtneming van door hem
gestelde voorschriften.
5. Met betrekking tot een ontheffing als bedoeld in het eerste,
onderscheidenlijk vierde lid kan Onze Minister regelen stellen aangaande
de vordering van gelden van belanghebbenden ter bestrijding van de
kosten, verbonden aan de uitvoering van het eerste, onderscheidenlijk
vierde, lid.
6. Artikel 12, eerste en tweede lid, vindt geen toepassing ten
aanzien van hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal dat ten gevolge
van contact met of beïnvloeding anderszins door splijtstoffen, ertsen,
radioactieve stoffen of ioniserende stralen uitzendende toestellen
zodanig is bestraald of besmet, dat gevaar voor de openbare gezondheid
te duchten is.
Artikel 14
De eigenaar van destructiemateriaal heeft, volgens bij algemene
maatregel van bestuur te stellen regelen, aanspraak op een door de
ondernemer te betalen vergoeding voor de huiden van eenhoevige en
herkauwende dieren, behoudens in bij die algemene maatregel van bestuur
aangegeven uitzonderingsgevallen.
Artikel 15 [Vervallen per 01-01-2006]
Plaatselijke voorzieningen
Artikel 16
De aan de gemeenteraad ingevolge de artikelen 147 en 149 van de
Gemeentewet (Stb. 1992,96) toekomende bevoegdheid wordt ten
aanzien van het onderwerp, waarin deze wet voorziet, slechts beperkt
door hetgeen bij of krachtens deze wet uitdrukkelijk is geregeld.
Artikel 17
1. Bij plaatselijke verordening worden ten aanzien van
hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder g
, regelen gesteld ter zake van:
a. de aangifte en de bewaring door de eigenaar of houder van dat
hoog-risico-materiaal;
b. het ophalen en het vervoer van dat hoog-risico-materiaal;
c. de overdracht van dat hoog-risico-materiaal aan de ondernemer.
2. Indien en voor zover onschadelijkmaking plaatsvindt op een
wijze als aangegeven in de krachtens artikel 13, derde lid, gegeven
regelen, behoeven de in het eerste lid bedoelde regelen niet te worden
gesteld.
3. Indien en voorzover omtrent de in het eerste lid, onder b
en c, genoemde onderwerpen tussen de gemeente en de ondernemer
een overeenkomst wordt gesloten, behoeft de plaatselijke verordening
daaromtrent geen bepalingen te bevatten.
Artikel 18 [Vervallen per 17-05-1995]
Artikel 19 [Vervallen per 01-12-1994]
Artikel 20
1. Indien gemeenten, hetzij afzonderlijk,
hetzij gezamenlijk, in overeenstemming met de ondernemer een voorziening
treffen terzake van het op een of meer verzamelplaatsen bijeenbrengen
van hoog- of gespecificeerd hoog-risicomateriaal, wordt in de deswege te
harer laste komende kosten jaarlijks bijgedragen door de ondernemer naar
de mate van zijn uit de getroffen voorziening voortspruitende voordelen.
2. Indien tussen de gemeente en de ondernemer geen
overeenstemming wordt bereikt omtrent de bijdrage, bedoeld in het vorige
lid, kan elk der partijen de bemiddeling inroepen van Gedeputeerde
Staten of, indien de voorziening gemeenten betreft, welke niet in
dezelfde provincie liggen, van een commissie uit Gedeputeerde Staten der
betrokken provinciën.
3. De gemeente verstrekt jaarlijks aan de ondernemer een bijdrage
ter bestrijding van de werkelijke kosten die in het desbetreffende jaar
zijn gemaakt ter zake van het ophalen van dode honden en katten.
Financiering
Artikel 21
1. De ondernemers kunnen aan de natuurlijke personen en
rechtspersonen die
a. hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2, eerste lid,
onder a, aanbieden een vergoeding in rekening brengen ter zake van het
ophalen;
b. gespecificeerd hoog-risico-materiaal als bedoeld in artikel 2,
zevende, achtste of negende lid, aanbieden een vergoeding in rekening
brengen ter zake van het ophalen, vervoeren, voorbewerken, verbranden,
begraven of op andere wijze onschadelijk maken van dat materiaal.
2. De totale opbrengst van de vergoedingen overschrijdt de
werkelijke kosten van het ophalen, bedoeld in het eerste lid, onder a,
onderscheidenlijk het ophalen, vervoeren, voorbewerken, verbranden,
begraven of op andere wijze onschadelijk maken, bedoeld in het eerste
lid, onder b, niet.
3. De werkelijke kosten worden berekend als volgt:
a. de op jaarbasis door de ondernemers te maken kosten van het
ophalen van het hoog-risico-materiaal, bedoeld in het eerste lid,
onder a, verminderd met de waarde daarvan voorafgaand aan verwerking
en het bij regeling van Onze Minister vast te stellen percentage van
de winst van de ondernemers op de verwerking van dit materiaal;
b. de op jaarbasis door de ondernemers te maken kosten van het
ophalen, vervoeren, voorbewerken, verbranden, begraven of op andere
wijze onschadelijk maken van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal,
bedoeld in het eerste lid, onder b.
4. De tariefstelling en wijzigingen daarvan behoeven jaarlijks
instemming van Onze Minister. Alvorens instemming wordt verleend, wordt
het voornemen daartoe schriftelijk medegedeeld aan de beide kamers der
Staten-Generaal. Instemming wordt niet eerder verleend dan nadat vier
weken zijn verstreken na die mededeling. De instemming wordt bekend
gemaakt in de Staatscourant.
5. De ondernemer verschaft desgevraagd alle noodzakelijke
informatie aan Onze Minister ten behoeve van de instemming, bedoeld in
het vierde lid. Deze informatie gaat vergezeld van een verklaring
omtrent de betrouwbaarheid van de informatie, opgesteld door een
accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het
Burgerlijk Wetboek.
Beroep
Artikel 22
Beroep staat open overeenkomstig hoofdstuk 20 van de Wet
milieubeheer.
Uitvoering van verdragen
Artikel 23
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van
een krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
of een ander verdrag tot stand gekomen bindend besluit nadere, zo
nodig van deze wet afwijkende, regels worden gesteld.
2. In gevallen waarin de totstandkoming van een algemene
maatregel van bestuur niet kan worden afgewacht, kunnen bij
ministeriële regeling zodanige regels worden gesteld, die zo nodig van
de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, afwijken.
3. De ministeriële regeling vervalt een jaar nadat zij in
werking is getreden, of, indien binnen die termijn een algemene
maatregel van bestuur ter vervanging van die regeling in werking is
getreden, op het tijdstip waarop de maatregel in werking treedt. De
regeling kan door Onze Minister, mits met redenen omkleed, eenmaal met
ten hoogste een jaar worden verlengd.
Toezicht
Artikel 24
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister en
Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gezamenlijk
aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 24a
Van elke krachtens artikel 5:18 van de Algemene wet bestuursrecht
onderzochte zaak, wordt aan de belanghebbende op diens verzoek een
vergoeding gegeven ter grootte van het bedrag waarmee haar verkoopwaarde
ten gevolge van het onderzoek is verminderd. Bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de wijze
waarop de vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd.
Artikel 24b
De in artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van
de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming
van de bewoner, voor zover deze bevoegdheid strekt tot het zich begeven
naar en het betreden van in de woning aanwezige bedrijfsruimten.
Artikel 24c
1. Voor zover het in artikel 5:18 van de Algemene wet
bestuursrecht bedoelde onderzoek niet geschiedt ter plaatse waar de
zaak is aangetroffen, wordt het uitgevoerd in het laboratorium van de
Voedsel en Waren Autoriteit.
2. Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kan, zo
nodig onder het stellen van nadere regels, categorieën van gevallen
aanwijzen, waarin het onderzoek, in afwijking van het eerste lid, geheel
of voor een deel wordt uitgevoerd in een daartoe in het bijzonder
uitgerust ander laboratorium, door hem te dien einde aangewezen.
Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 25 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 26
[Dit artikel bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 27
[Dit artikel bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 28 [Vervallen per 01-04-1994]
Artikel 29
Het Destructiebesluit 1942 vervalt.
Artikel 30
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel
"Destructiewet".
Artikel 31
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip. Wij
behouden Ons voor een ander tijdstip vast te stellen, waarop artikel 23
in werking treedt, in welk geval artikel 11 van het Destructiebesluit
1942 op dat tijdstip vervalt.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 21 februari 1957
JULIANA
De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,
J.G. Suurhoff
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,
Mansholt
Uitgegeven de tweeëntwintigste maart 1957
De Minister van Justitie,
Samkalden
|