Nadere regelgeving:
- Besluit commissies Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en
hulp bij zelfdoding
WET van 12 april 2001, houdende toetsing
van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding en wijziging
van het Wetboek van Strafrecht en van de Wet op de lijkbezorging (Wet
toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding)
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in het
Wetboek van Strafrecht een strafuitsluitingsgrond op te nemen voor de
arts die met inachtneming van wettelijk vast te leggen
zorgvuldigheidseisen levensbeëindiging op verzoek toepast of hulp bij
zelfdoding verleent, en daartoe bij wet een meldings- en
toetsingsprocedure vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Begripsomschrijvingen
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a. Onze Ministers: de Ministers van Justitie en van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b. hulp bij zelfdoding: het opzettelijk een ander bij zelfdoding
behulpzaam zijn of hem de middelen daartoe verschaffen als bedoeld
in artikel 294, tweede lid, tweede volzin, Wetboek van Strafrecht;
c. de arts: de arts die volgens de melding levensbeëindiging op
verzoek heeft toegepast of hulp bij zelfdoding heeft verleend;
d. de consulent: de arts die is geraadpleegd over het voornemen
van een arts om levensbeëindiging op verzoek toe te passen of hulp
bij zelfdoding te verlenen;
e. de hulpverleners: hulpverleners als bedoeld in artikel 446,
eerste lid, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
f. de commissie: een regionale toetsingscommissie als bedoeld in
artikel 3;
g. regionaal inspecteur: regionaal inspecteur van de Inspectie
voor de Gezondheidszorg van het Staatstoezicht op de
Volksgezondheid;
Hoofdstuk II. Zorgvuldigheidseisen
Artikel 2
1.De zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 293, tweede lid,
Wetboek van Strafrecht, houden in dat de arts:
a. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van een
vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt,
b. de overtuiging heeft gekregen dat er sprake was van
uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt,
c. de patiënt heeft voorgelicht over de situatie waarin deze
zich bevond en over diens vooruitzichten,
d. met de patiënt tot de overtuiging is gekomen dat er voor de
situatie waarin deze zich bevond geen redelijke andere oplossing
was,
e. ten minste één andere, onafhankelijke arts heeft
geraadpleegd, die de patiënt heeft gezien en schriftelijk zijn
oordeel heeft gegeven over de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in de
onderdelen a tot en met d, en
f. de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding medisch
zorgvuldig heeft uitgevoerd.
2.Indien de patiënt van zestien jaren of ouder niet langer in
staat is zijn wil te uiten, maar voordat hij in die staat geraakte tot
een redelijke waardering van zijn belangen terzake in staat werd
geacht, en een schriftelijke verklaring, inhoudende een verzoek om
levensbeëindiging, heeft afgelegd, dan kan de arts aan dit verzoek
gevolg geven. De zorgvuldigheidseisen, bedoeld in het eerste lid, zijn
van overeenkomstige toepassing.
3.Indien de minderjarige patiënt een leeftijd heeft tussen de
zestien en achttien jaren en tot een redelijke waardering van zijn
belangen terzake in staat kan worden geacht, kan de arts aan een
verzoek van de patiënt om levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding
gevolg geven, nadat de ouder of de ouders die het gezag over hem
uitoefent of uitoefenen dan wel zijn voogd bij de besluitvorming zijn
betrokken.
4.Indien de minderjarige patiënt een leeftijd heeft tussen de
twaalf en zestien jaren en tot een redelijke waardering van zijn
belangen terzake in staat kan worden geacht, kan de arts, indien een
ouder of de ouders die het gezag over hem uitoefent of uitoefenen dan
wel zijn voogd zich met de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding
kan of kunnen verenigen, aan het verzoek van de patiënt gevolg geven.
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk III. Regionale toetsingscommissies voor levensbeëindiging
op verzoek en hulp bij zelfdoding
Paragraaf 1: Instelling, samenstelling en benoeming
Artikel 3
1.Er zijn regionale commissies voor de toetsing van meldingen van
gevallen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding als
bedoeld in artikel
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|