Nadere regelgeving:
- Besluit
inrichting landelijk gebied
- Regeling
herverkaveling
- Regeling
inrichting landelijk gebied
- Uitvoeringsbesluit
pacht
WET van 7 december 2006, houdende regels
inzake de inrichting van het landelijke gebied (Wet inrichting
landelijk gebied)
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is regels te stellen over de verdeling van bevoegdheden tussen
Rijk en provincies bij de vaststelling, financiering en uitvoering van
het gebiedsgerichte beleid en dat om in het kader van dat beleid te
komen tot een doelmatiger toepassing van het instrument van de
landinrichting de bepalingen van de Landinrichtingswet zodanig
ingrijpend moeten worden herzien dat het wenselijk is hiervoor een
geheel nieuwe wettelijke regeling vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:
– blok: geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende
zaken;
– Dienst landelijk gebied: Dienst landelijk gebied van het
Ministerie van Economische Zaken;
– eigenaar: degene die eigenaar is van een tot het blok
behorende onroerende zaak en degene aan wie een recht van opstal,
erfpacht, beklemming, vruchtgebruik, gebruik of bewoning toebehoort
waaraan een in het blok begrepen onroerende zaak is onderworpen;
– herverkaveling: samenvoeging, verkaveling en verdeling van
onroerende zaken met toepassing van hoofdstuk 8, titel 3;
– landinrichting: maatregelen en voorzieningen gericht op de
inrichting van het landelijke gebied met gebruikmaking van de
bevoegdheden en instrumenten, bedoeld in de hoofdstukken 4 tot en
met 9;
– rechthebbende:
1°. eigenaar en degene aan wie een niet onder de
omschrijving van eigenaar benoemd beperkt recht toebehoort
waaraan een tot het blok behorende onroerende zaak is
onderworpen,
2°. de huurder van zulk een zaak, of
3°. degene aan wie met betrekking tot zulk een zaak een
recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek toebehoort;
– openbare registers: openbare registers als bedoeld in
afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
– Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.
2. Voor zover niet anders bepaald, wordt in deze wet en de daarop
berustende bepalingen verstaan onder:
– gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie
waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels is gelegen;
– provincie: provincie waarin het in te richten gebied geheel
of grotendeels is gelegen.
Artikel 2
1. Gedeputeerde staten kunnen de op grond van de hoofdstukken 4 tot
en met 8 van deze wet aan hen toekomende bevoegdheden delegeren aan
een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 81, eerste lid, van de
Provinciewet, of aan een ander orgaan.
2. De Dienst landelijk gebied staat desgevraagd gedeputeerde staten
en andere openbare lichamen bij:
a. in de uitoefening van de bij of krachtens deze of enige
andere wet aan hen toegekende en op landinrichting betrekking
hebbende bevoegdheden, en
b. in de uitvoering van ander beleid gericht op de verbetering
van de kwaliteit van het landelijke gebied, voor zover het betreft
inrichting, gebruik en beheer van daarvoor specifiek in aanmerking
komende delen van het landelijke gebied.
Bijstand wordt uitsluitend verleend na instemming van Onze
Minister. Onze Minister kan aan zijn instemming voorwaarden en
beperkingen verbinden.
3. Het bestuur van de Dienst voor het kadaster en de openbare
registers besluit na overleg met gedeputeerde staten,
onderscheidenlijk het bestuur van het openbaar lichaam omtrent de door
de dienst te leveren bijstand bij de uitoefening van de in het tweede
lid, onderdeel a, bedoelde bevoegdheden en de uitvoering van het in
het tweede lid, onderdeel b, bedoelde beleid.
Hoofdstuk 2 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 3 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 4 [Vervallen per 01-01-2014]
Hoofdstuk 3 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 5 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 6 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 7 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 8 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 9 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 10 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 11 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 12 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 13 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 14 [Vervallen per 01-01-2014]
Artikel 15 [Vervallen per 01-01-2014]
Hoofdstuk 4. Landinrichting – algemene bepalingen
Artikel 16
Landinrichting strekt tot verbetering van de inrichting van het
landelijke gebied overeenkomstig de functies van dat gebied, zoals deze
in het kader van de ruimtelijke ordening zijn aangegeven.
Artikel 17
1. Gedeputeerde staten kunnen besluiten tot toepassing van
landinrichting door vaststelling van een inrichtingsplan.
2. Een inrichtingsplan bevat in ieder geval:
a. de begrenzing van het in te richten gebied;
b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de te treffen
maatregelen en voorzieningen;
c. in voorkomend geval een aanduiding van te verwerven
onroerende zaken;
d. een of meer kaarten die met inachtneming van het derde lid
zijn vervaardigd; en
e. indien een van de in onderdeel b bedoelde maatregelen of
voorzieningen herverkaveling betreft, een zo nauwkeurig mogelijke
raming van de kosten daarvan en het aandeel van die kosten dat ten
laste zal worden gebracht van de gezamenlijke eigenaren in het te
herverkavelen blok.
3. Op de kaarten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, worden zo
nauwkeurig mogelijk aangegeven:
a. de begrenzing van het in te richten gebied;
b. in voorkomend geval de begrenzing van ieder blok, indien een
van de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde maatregelen of
voorzieningen herverkaveling betreft;
c. in voorkomend geval de te ontwikkelen natuur- en
bosgebieden, landschappelijke elementen, waaronder
cultuurhistorische, aardkundige en natuurwetenschappelijke
elementen, en recreatieve voorzieningen;
d. in voorkomend geval de te verbeteren en nieuw aan te leggen
openbare wegen, waterlopen, dijken of kaden met de daarbij
behorende kunstwerken;
e. in voorkomend geval de te verwerven onroerende zaken; en
f. in voorkomend geval de maatregelen of voorzieningen voor de
verwezenlijking waarvan artikel 56, eerste lid, kan worden
toegepast.
Artikel 18
1. Op de voorbereiding van het inrichtingsplan of van een wijziging
daarvan is afdeling
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|