Geschiedenis van deze regeling:
Datum inwerkingtreding |
Terugwerkende kracht t/m |
Betreft |
Bekendmaking regeling |
Bekendmaking inwerkingtreding |
22-09-2004 |
|
Intrekking |
Stcrt. 2004, 180 |
Stcrt. 2004, 180 |
24-12-1996 |
|
Wijziging |
Stcrt. 1996, 248 |
Stcrt. 1996, 248 |
06-07-1996 |
01-01-1996 |
Wijziging |
Stcrt. 1996, 126 |
Stcrt. 1996, 126 |
16-06-1996 |
01-01-1996 |
Wijziging |
Stcrt. 1996, 112 |
Stcrt. 1996, 112 |
02-03-1996 |
01-01-1996 |
Nieuwe regeling |
Stcrt. 1996, 43 |
Stcrt. 1996, 43 |
27 februari 1996/nr.
BZ/VOL/96/627
Directie Bijstandszaken
De Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, handelende na overleg met de
Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport;
Besluit:
§ 1. Begripsbepalingen
Art. 1.
[Definities]
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de minister: de
Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid;
b. alleenstaande
ouder: ongehuwde die de volledige zorg heeft voor één of
meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke
huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een
bloedverwant in de eerste graad;
c. ten laste komend
kind: kind in de leeftijd van 0 tot en met 12 jaar voor
wie de alleenstaande ouder aanspraak op
kinderbijslag op grond van de
Algemene Kinderbijslagwet kan
maken;
d. kinderopvang: het
in georganiseerd verband tegen vergoeding verzorgen en
opvoeden van kinderen door anderen dan de eigen ouder,
pleeg- of stiefouder op uren dat deze zelf hiervoor niet
beschikbaar is wegens het verrichten van één van de
activiteiten als opgesomd in artikel 2,
eerste lid;
e.
kinderopvangplaats: aanbod van kinderopvang dat voldoet
aan de eisen gesteld bij of krachtens het Tijdelijk
besluit kwaliteitsregels kinderopvang, waarbij de
volgende soorten worden onderscheiden:
1º. hele-dagopvang: aanbod
van kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot
en met 4 jaar gedurende negen of meer aaneengesloten
uren per werk- of studiedag;
2º. halve-dagopvang: aanbod
van kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot
en met 4 jaar gedurende minimaal vijf, maar minder dan
negen aaneengesloten uren per werk- of studiedag;
3º. buitenschoolse opvang:
aanbod van kinderopvang voor kinderen in de schoolgaande
leeftijd gedurende de gehele dag minus de schooltijden
en de overblijftijd;
4º. gastouderopvang:
kinderopvang in een gezinssituatie gedurende ten minste
vijf uren per week en die betrekking heeft op
gelijktijdig ten hoogste vier kinderen;
f. nieuwe
kinderopvangplaats: elke kinderopvangplaats die gemeten
naar de stand per 31 december 1995 extra wordt gecreëerd
in 1996;
g. Algemene
bijstandswet: Algemene
bijstandswet (Stb. 1995, 199), Algemene
Bijstandswet (Stb. 1973, 395) of de
Invoeringswet herinrichting
Algemene Bijstandswet (Stb. 1995, 200).
§ 2. Subsidie aan de gemeenten
Art. 2.
[Subsidie aan de gemeente]
-1. De
minister verleent op
aanvraag aan een gemeente
subsidie als tegemoetkoming in de door deze in het
kalenderjaar 1996 te maken kosten voor het realiseren
van nieuwe kinderopvangplaatsen ten behoeve van
alleenstaande ouders die als zodanig in dat jaar:
a. algemene bijstand
ontvangen en:
1º. arbeid verrichten; of
2º. ten aanzien van wie het
volgen van scholing of een opleiding noodzakelijk worden
geacht voor de inschakeling in de arbeid; dan wel
b. geen algemene
bijstand meer ontvangen wegens het verrichten van
arbeid, waarbij naar het oordeel van burgemeester en
wethouders het bekostigen van de kinderopvang nog steeds
noodzakelijk is om die arbeid te kunnen blijven
verrichten.
-2. Met algemene bijstand
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en
b, wordt gelijkgesteld een uitkering ingevolge enige
socialezekerheidswet waarvan de
hoogte de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder
niet te boven gaat indien naar het oordeel van
burgemeester en wethouders het ontbreken van de
bekostiging van kinderopvang ten aanzien van de
betreffende alleenstaande ouder zou leiden tot
onbillijkheden van overwegende aard.
-3. De kosten van
kinderopvangplaatsen kunnen ontstaan:
a. doordat de
gemeente zelf in het treffen van die plaatsen voorziet;
b. door het betalen
van een vergoeding aan een derde instelling op grond van
een schriftelijke overeenkomst, waarbij die derde zich
jegens de gemeente verplicht heeft tot het bieden van
één of meer kinderopvangplaatsen;
c. door het betalen
van een vergoeding aan de alleenstaande ouder die met
een derde schriftelijk een overeenkomst gesloten heeft,
waarbij die derde zich jegens de ouder verplicht heeft
tot het bieden van één of meer kinderopvangplaatsen.
-4. Geen subsidie wordt
verleend ten aanzien van kosten die uit anderen hoofde
worden vergoed.
Art. 3.
[Subsidievoorwaarden]
De subsidie voor gerealiseerde nieuwe
kinderopvangplaatsen wordt aan de
gemeente verleend onder de voorwaarden dat:
a. in de
schriftelijke overeenkomst, bedoeld in
artikel 2, derde lid, onderdeel b en c,
ten minste is vastgelegd het aantal kinderopvangplaatsen
als bedoeld in deze regeling, alsmede het tijdstip
waarop en de periode waarin deze plaatsen zijn
gerealiseerd;
b. in de
jaarverantwoording van de derde instelling, bedoeld in
artikel 2, derde lid, onderdeel b,
over het jaar waarin de in de regeling bedoelde plaatsen
zijn gerealiseerd tevens de feitelijk gerealiseerde
plaatsen worden verantwoord, alsmede het aantal
feitelijk gerealiseerde kinderopvangplaatsen per 31
december 1995 wordt vermeld; en
c. deze
jaarverantwoording voorzien is van een verklaring van
een registeraccountant of een
Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie
bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid,
van de
Wet op de Accountants-Administratieconsulenten
bedoelde register een aantekening is geplaatst als
bedoeld in artikel 36, derde lid, van
die wet.
Art. 4.
[Beschikbaar budget en verdeling
van het budget]
-1. Het voor deze regeling
beschikbare budget bedraagt ƒ85 miljoen.
-2. De maximale subsidie
per gemeente wordt op basis van
dat bedrag vastgesteld naar evenredigheid van het aantal
alleenstaande ouders dat volgens de facettencode
CBS (1993) in de gemeente
woonplaats had en als zodanig algemene bijstand op grond
van de Algemene Bijstandswet ontving.
-3. Indien een gemeente te
kennen geeft het maximumsubsidiebedrag dat volgt uit de
toepassing van het eerste en tweede lid niet te zullen
aanwenden, kan de minister
voor die gemeente een lager maximum vaststellen,
overeenkomstig het door die gemeente aangegeven bedrag.
-4. Indien de minister
gebruik gemaakt heeft van de bevoegdheid, bedoeld in het
derde lid, kan hij de daardoor resterende subsidie
toevoegen aan de gemeenten die meer subsidie hebben
aangevraagd dan uit de toepassing van het eerste en
tweede lid zou volgen. De toevoeging vindt zoveel
mogelijk naar rato van het bepaalde in het tweede lid
plaats.
-5. Indien de op grond van
dit artikel berekende aantallen of bedragen niet op een
geheel getal uitkomen, worden die op een door de
minister te bepalen wijze afgerond op een geheel getal.
Art. 5.
[Subsidiebedrag]
-1. Met inachtneming van de
artikelen 2 en 3
bedraagt de subsidie per gerealiseerde nieuwe
kinderopvangplaats op alle werk- of studiedagen van de
week: ƒ18 000,00 voor het gehele kalenderjaar
vermenigvuldigd met de in het tweede lid omschreven
omrekenfactor.
-2. De omrekenfactor
bedraagt bij:
a. hele-dagopvang:
1;
b. halve-dagopvang:
0,66;
c. buitenschoolse
opvang: 0,66;
d. gastouderopvang:
0,33.
-3. De subsidie wordt naar
evenredigheid verlaagd indien de kinderopvangplaats niet
op alle werk- of studiedagen van de week wordt
gerealiseerd of slechts gedurende een gedeelte van het
kalenderjaar.
Art. 6.
[Indiening aanvraag]
-1. Burgemeester en
wethouders dienen hun aanvraag in vóór 1 juni 1996.
-2. Bij de aanvraag wordt
in elk geval opgave gedaan van het aantal nieuwe
kinderopvangplaatsen dat burgemeester en wethouders
voornemens zijn in 1996 te realiseren, over welke
perioden in 1996 die voornemens zich uitstrekken,
alsmede de soort opvangplaatsen. Deze opgave wordt
ingericht volgens het bij deze regeling behorende model.
-3. Op de aanvraag wordt
ten aanzien van elke gemeente
ten minste één kinderopvangplaats toegewezen.
Art. 7.
[Subsidievaststelling]
-1. De
minister stelt de subsidie
vast binnen één jaar na ontvangst van de jaaropgave,
bedoeld in artikel 11, eerste lid.
-2. Indien de jaaropgave
niet is ontvangen binnen achttien maanden na het
kalenderjaar 1996, dan wel niet is voorzien van de
verklaring, kan de minister de bijdrage ambtshalve
vaststellen.
§ 3. Bevoorschotting
Art. 8.
[Bevoorschotting]
De minister betaalt aan de
gemeente op of omstreeks:
a. 1 maart 1996 een
voorschot van 50% van de maximale subsidie, bedoeld in
artikel 4, tweede lid;
b. 1 september 1996
een voorschot tot ten hoogste 100% van het bedrag dat op
de aanvraag is toegekend.
§ 4. Administratieve verplichtingen
Art. 9.
[Administratieve verplichtingen]
-1. Burgemeester en
wethouders dragen er zorg voor dat de administratie voor
de uitvoering van deze regeling zodanig wordt ingericht
dat alle van belang zijnde vastleggingen en
bewijsstukken ten behoeve van het besluitvormings-,
uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces
zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd.
-2. De administratie van de
gemeente bevat in elk geval een
overzicht waaruit kan worden afgeleid:
a. welke
alleenstaande ouders gebruik hebben gemaakt van de
feitelijk gerealiseerde kinderopvangplaatsen;
b. het aantal
feitelijk gerealiseerde kinderopvangplaatsen ultimo 1995
en gedurende 1996.
Art. 10.
[Toezicht]
-1. Het toezicht op de
uitvoering van deze regeling berust bij de
minister.
-2. Burgemeester en
wethouders verstrekken desgevraagd aan de minister
kosteloos alle inlichtingen die hij voor het toezicht op
de uitvoering en de beleidsvorming met betrekking tot
deze regeling nodig heeft en verlenen hem inzage in de
administratie.
Art. 11.
[Jaaropgave]
-1. Burgemeester en
wethouders doen vóór 20 september 1997 aan de
minister opgave van het
aantal feitelijk gerealiseerde nieuwe
kinderopvangplaatsen, de perioden waarover die plaatsen
beschikbaar zijn geweest, alsmede de soort
opvangplaatsen. Deze jaaropgave is ingericht
overeenkomstig het bij deze regeling behorende model en
is voorzien van een verklaring van een deskundige belast
met de in artikel 213 van de
Gemeentewet
voorgeschreven controle omtrent de juistheid van
gegevens.
-2. De verklaring dat aan
de voorwaarden van deze regeling is voldaan, is
gebaseerd op een controle die is uitgevoerd
overeenkomstig algemene uitgangspunten. Deze verklaring
is ingericht overeenkomstig het bij deze regeling
behorende model.
-3. Indien de
jaarverantwoording van de derde instelling, bedoeld in
artikel 2, derde lid, onderdeel b,
wordt gecontroleerd door een ander dan de accountant,
bedoeld in het eerste lid, kan de accountant van de
gemeente bij de controle van de
opgave, indien dit naar zijn oordeel doelmatig is,
gebruik maken van de controle die de registeraccountant
of de Accountant-Administratieconsulent uitvoert in het
kader van de jaarverantwoording van de derde, bedoeld in
artikel 2, derde lid, onderdeel b.
§ 5. Intrekking van de toekenning en
terugvordering
Art. 12.
[Intrekking toekenning en
terugvordering]
De minister kan een besluit
tot toekenning van subsidie geheel of gedeeltelijk
intrekken en een reeds uitbetaalde subsidie of voorschot
terugvorderen, indien:
a. de subsidie niet
is besteed aan de bestrijding van kosten van nieuwe
kinderopvangplaatsen als bedoeld in artikel
2, eerste en tweede lid;
b. niet is voldaan
aan het bepaalde in artikel 3 of
paragraaf 4;
c. de
gemeente onjuiste of onvolledige
gegevens heeft verstrekt.
§ 6. Slotbepalingen
Art. 13.
[Inwerkingtreding]
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede
dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin
zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari
1996.
Art. 14.
[Citeertitel]
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling
kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande
ouders 1996.
Deze regeling zal met de toelichting in de
Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 27 februari 1996.
De Minister voornoemd,
A.P.W. Melkert.
|