BESLUIT
van 8 mei 2001, houdende nadere regels inzake de vrijwillige verzekering
op grond van de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet (Besluit
vrijwillige verzekering AOW en Anw 2001)
WIJ
BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op
de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 29 januari 2001, Directie Sociale
Verzekeringen, nr. SV/GSV/01/4340;
Gelet op de artikelen 35, vijfde lid, en
38,
tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, 63a,
vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet en
25, 26,
tweede lid, en 27,
derde lid, van de Wet financiering
volksverzekeringen;
De Raad van State gehoord (advies van 16
februari 2001, nr. W12.01.0059/IV);
Gezien het nader rapport van de
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst,
van 1 mei 2001, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/GSV/01/11.779;
Hebben
goedgevonden en verstaan:
HOOFDSTUK
I
Algemene
bepalingen
Art. 1.
Begripsomschrijving
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. de AOW: de
Algemene Ouderdomswet;
b. de Anw: de Algemene nabestaandenwet;
c. de Wfv: de
Wet financiering volksverzekeringen;
d. de SVB: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in
hoofdstuk
6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen;
e. de AOW-premie: de premie voor de vrijwillige algemene
ouderdomsverzekering;
f. de Anw-premie: de premie voor de vrijwillige algemene
nabestaandenverzekering;
g. de premie: de AOW-premie dan wel de Anw-premie.
HOOFDSTUK
II
Premiebetaling
vrijwillige verzekering
Art. 2.
AOW-premiebetaling door de gewezen verzekerde
-1. De SVB deelt de gewezen verzekerde, bedoeld in
artikel
35 van de AOW, zo spoedig mogelijk nadat hij een aanvraag tot
gebruikmaking van de vrijwillige verzekering heeft ingediend, mee:
a. de hoogte van de verschuldigde AOW-premie;
b. de termijn waarbinnen de AOW-premie betaald dient te worden; en
c. de wijze waarop de betaling van de AOW-premie aan de SVB dient plaats
te vinden.
-2. De gewezen verzekerde die is toegelaten tot de vrijwillige
verzekering betaalt de AOW-premie, per kalenderjaar, vooruit.
-3. Indien de vrijwillige verzekering,
bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de AOW, is geëindigd op grond van
artikel 37, eerste lid, onderdeel a, e of f, van de AOW, dan vindt
restitutie van eenmaal betaalde AOW-premie niet plaats.
Art. 3.
AOW-premiebetaling door de verzekerde bij vrijwillige verzekering over
een achterliggende periode
-1. Ten aanzien van de verzekerde,
bedoeld in artikel
38 van de AOW, is artikel 2, eerste en derde lid, van
overeenkomstige toepassing.
-2. Indien binnen drie maanden na de door de
SVB gestelde termijn de
verschuldigde AOW-premie niet geheel is betaald, wordt over het zodanig
gedeelte van de periode waarop de premiebetaling betrekking heeft,
geacht AOW-premie te zijn betaald als de betaalde AOW-premie zich
verhoudt tot de totaal verschuldigde AOW-premie. Daarbij wordt geacht
AOW-premie te zijn betaald over de periode welke het verst verwijderd
ligt van het tijdstip van de aanvang van de verplichte verzekering.
Art. 4.
Anw-premiebetaling door de gewezen verzekerde
-1. Ten aanzien van de gewezen
verzekerde, bedoeld in artikel 63a van de Anw, is
artikel 2 van overeenkomstige toepassing.
-2. Indien de gewezen verzekerde, bedoeld in
artikel 63a van de Anw, een aanvraag tot gebruikmaking van de vrijwillige
verzekering heeft ingediend en overlijdt voordat hij de verschuldigde Anw-premie heeft kunnen betalen, is een ander bevoegd alsnog de
verschuldigde Anw-premie over de periode van vrijwillige verzekering te
betalen.
HOOFDSTUK
III
Tarief,
vaststelling en inning van de premie vrijwillige verzekering AOW en Anw
Art. 5.
Vaststelling
AOW-premie en Anw-premie
-1. De premie wordt, voor elk in de
periode van vrijwillige verzekering gelegen vol kalenderjaar,
vastgesteld volgens de formule: P x H - K, waarbij:
a. P voorstelt:
1º. indien er uitsluitend sprake is van vrijwillige verzekering op
grond van de AOW,
het percentage dat op grond van artikel 10a
van de Wfv voor dat kalenderjaar wordt vastgesteld;
2º. indien er uitsluitend sprake is van vrijwillige verzekering op
grond van de Anw,
het percentage dat op grond van artikel
11 van de Wfv voor dat kalenderjaar wordt vastgesteld;
3º. indien er sprake is van zowel vrijwillige verzekering op grond van
de AOW
als vrijwillige verzekering op grond van de Anw,
het totaal van de percentages die op grond van artikel 10a
en artikel
11 van de Wfv voor dat kalenderjaar worden vastgesteld;
b. H voorstelt: het hoogste bedrag dat als premie-inkomen in de zin van
artikel
8 van de Wfv in aanmerking genomen wordt, te weten het als tweede
vermelde bedrag in kolom II van de tarieftabel in artikel
2.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001;
c. K voorstelt:
1º. indien er uitsluitend sprake is van vrijwillige verzekering op
grond van de AOW:
de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel
8.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, vermenigvuldigd met een
breuk, met in de teller het percentage dat op grond van artikel 10a
van de
Wfv voor dat kalenderjaar wordt vastgesteld en in de
noemer de som van de percentages, bedoeld in de artikelen 10a
en 11
van de Wfv, en het percentage behorende bij de eerste
belastingschijf, bedoeld in artikel
2.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, zoals die percentages voor
dat kalenderjaar worden vastgesteld;
2º. indien er uitsluitend sprake is van vrijwillige verzekering op
grond van de Anw:
de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel
8.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, vermenigvuldigd met een
breuk, met in de teller het percentage dat op grond van artikel
11 van de Wfv voor dat kalenderjaar wordt vastgesteld en in de
noemer de som van de percentages, bedoeld in de artikelen 10a
en 11
van de Wfv, en het percentage behorende bij de eerste
belastingschijf, bedoeld in artikel
2.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, zoals die percentages voor
dat kalenderjaar worden vastgesteld;
3º. indien er sprake is van zowel vrijwillige verzekering op grond van
de AOW
als vrijwillige verzekering op grond van de Anw:
de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel
8.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, vermenigvuldigd met een
breuk, met in de teller de som van de percentages die op grond van de artikelen
10a en 11
van de Wfv voor dat kalenderjaar worden vastgesteld en in de noemer
de som van de percentages, bedoeld in de artikelen 10a
en 11
van de Wfv, en het percentage behorende bij de eerste
belastingschijf, bedoeld in artikel
2.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001, zoals die percentages voor
dat kalenderjaar worden vastgesteld.
-2. In afwijking van het eerste lid
wordt indien ten aanzien van de SVB
aannemelijk wordt gemaakt dat zulks
tot een lagere uitkomst leidt, H voorgesteld door het feitelijke
premie-inkomen voor de premieheffing in de zin van artikel
8 van de Wfv.
-3. De met toepassing van het tweede lid vastgestelde premie bedraagt ten
minste 10% van de premie vastgesteld op grond van het eerste lid.
Art. 6.
Vaststelling
inkomen in natura
-1. Bij de toepassing van artikel 5 wordt de waarde van inkomen in natura
door de SVB geschat, waarbij wordt uitgegaan van de waarde van dat
inkomen in het land waar het wordt of werd ontvangen.
-2. Bij de toepassing van artikel 5 wordt niet in
euro ontvangen
inkomen omgerekend in euro met behulp van de door de Europese Centrale
Bank geadviseerde wisselkoersen.
Art. 7.
Voorlopige
premievaststelling
De SVB kan de verschuldigde premie over een bepaald kalenderjaar
voorlopig vaststellen:
a. indien zij bij de vaststelling van die premie rekening dient te
houden met de in dat kalenderjaar verschuldigde premie op grond van de
verplichte verzekering; of
b. indien nog onduidelijk is of artikel 5, tweede lid, van toepassing
is.
Zodra dat naar het oordeel van de SVB mogelijk is, wordt de over bedoeld
kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld. Eventueel te
veel betaalde premie wordt terugbetaald. Eventueel nog verschuldigde
aanvullende premie dient binnen een door de SVB vast te stellen termijn
te worden betaald.
Art. 8.
Evenredige
vermindering
Voor zover de premiebetaling slechts betrekking heeft op een gedeelte van
een kalenderjaar ondergaat de premie een naar tijdsruimte evenredige
vermindering.
Art. 9.
Vaststelling
vrijwillige verzekeringsperiode na onvolledige betaling
-1. Indien de vrijwillige verzekering
is geëindigd, wordt voor zover dit nog niet heeft plaatsgevonden, de
over ieder kalenderjaar verschuldigde premie definitief vastgesteld.
-2. Indien het eerste lid toepassing
heeft gevonden, wordt de betaalde premie geacht betrekking te hebben op
de achtereenvolgende gehele kalenderjaren of, zo de belanghebbende
gedurende slechts een gedeelte van één of meer kalenderjaren niet
verplicht verzekerd was, op alle betreffende gedeelten van de gehele
kalenderjaren die het dichtst liggen bij het tijdstip waarop de
verplichte verzekering is geëindigd.
-3. Indien na toepassing van het
eerste lid de over een kalenderjaar verschuldigde premie niet geheel
blijkt te zijn voldaan, wordt over een zodanig gedeelte van dit
kalenderjaar geacht premie te zijn betaald als de nog toe te rekenen
premie zich verhoudt tot de totaal over dit kalenderjaar verschuldigde
premie.
HOOFDSTUK
IV
Slotbepalingen
Art. 10.
Subdelegatie aan
de minister
Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van dit besluit.
Art. 11.
Intrekking
Het Besluit
vrijwillige verzekering AOW en Anw wordt ingetrokken.
Art. 12.
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug
tot en met 1 januari 2001.
Art. 13.
Citeertitel
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vrijwillige verzekering AOW en
Anw 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van
toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 8 mei 2001
BEATRIX
De Staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst
Uitgegeven de zeventiende
mei 2001
De Minister van Justitie,
A.H. Korthals
NOTA
VAN TOELICHTING
[8 mei 2001]
Algemeen
Verplicht
verzekerd voor de volksverzekeringen is in beginsel degene die in Nederland woont, dan
wel degene die niet in Nederland woont maar die in verband met hier
te lande in dienstbetrekking verrichte werkzaamheden aan de
loonbelasting is onderworpen.
Eindigt de
verzekeringsplicht, dan kan men zich aansluitend vrijwillig verzekeren voor de
Algemene
Ouderdomswet (hierna: AOW) en de Algemene
nabestaandenwet
(hierna: Anw).
Met ingang van 1 januari
2001 treedt de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en Anw in
werking (Wet van 26 april 2001, Stb. 2001, 212). Als gevolg van deze
wet is de wettelijke regeling van de vrijwillige verzekering zo ingrijpend
herzien dat voor een juiste uitvoering tevens de lagere regelgeving op dit
punt aanpassing behoeft.
De voorwaarden zoals die
worden gesteld aan de vrijwillige verzekering zijn, tot aan inwerkingtreding van bovengenoemde wet, opgenomen in
het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw (hierna: KB 38
[koninklijk besluit in Staatsblad nr. 38, red.]). Tevens regelt dit besluit de
vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering. In de nieuwe
opzet van de vrijwillige verzekering zijn de voorwaarden waaronder men
zich vrijwillig kan verzekeren, voor de AOW
dan wel de Anw, in de wet
zelf opgenomen.
De herziening van de
vrijwillige verzekering AOW
en Anw
voorziet er onder meer in dat met ingang
van 1 januari 2001 men zich nog slechts tien jaar onafgebroken
vrijwillig kan verzekeren. Tot dan toe bestond deze beperking niet. Overigens
geldt deze tienjaarstermijn niet voor een aantal nader omschreven groepen van
personen en tevens niet voor degenen die vóór het in werking treden van die wet reeds vrijwillig verzekerd waren. Zij kunnen deze vorm
van verzekering ook in de tijd gezien onbeperkt voortzetten. Een
andere belangrijke verandering betreft het afschaffen van de koppeling tussen de vrijwillige verzekering AOW en de
vrijwillige verzekering Anw.
Men kan nu kiezen tussen hetzij één van beide vormen van vrijwillige
verzekering dan wel voor beide vormen. Van belang is voorts dat er
sprake moet zijn geweest van een onafgebroken verplichte
verzekeringsperiode van één jaar wil men gebruik kunnen maken van de vrijwillige
verzekering.
Het onderhavige besluit
berust op de nieuwe in de AOW
(artikel 35, vijfde lid) en de Anw
(artikel 63a, vijfde lid) opgenomen bepalingen inzake de vrijwillige
verzekering. Tevens geeft dit besluit nadere regels omtrent de financiering van
de vrijwillige verzekering op grond van de Wet financiering
volksverzekeringen (Wfv).
De belangrijkste
veranderingen ten opzichte van het KB 38 liggen op het terrein van de premieberekening ten behoeve van de vrijwillig verzekerde.
Tot 1 januari 2001 was degene die zich vrijwillig wilde verzekeren daarvoor de maximale premie
verschuldigd. Bezat men de Nederlandse of een daarmee gelijkgestelde
nationaliteit (dus de nationaliteit van één van de EU-landen of van een land
waarmee ons land een verdrag inzake sociale zekerheid heeft
gesloten), dan was de zogenaamde "berekende" premie verschuldigd. De
premie werd aldus op dezelfde wijze vastgesteld als voor de verplicht verzekerde. Voor niet-Nederlanders gold een minder
gunstige regeling, omdat men
dacht daarmee een toestroom van buitenlanders naar ons land
te kunnen voorkomen, die - na enkele maanden in Nederland
verplicht verzekerd te zijn geweest - op een relatief goedkope wijze hun
oudedagsvoorziening na vertrek naar het buitenland zouden kunnen veilig
stellen
door middel van de vrijwillige verzekering. Het opheffen van een dergelijke nationaliteitsvoorwaarde in zowel de
Verordening (EEG) nr.
1408/71 als in de meeste bi- en multilaterale verdragen inzake sociale
zekerheid die Nederland met andere landen in de loop der jaren heeft
gesloten, heeft niet duidelijk gemaakt dat zulks tot de eerder verwachte toevloed
van buitenlanders naar Nederland zou leiden. Met ingang van 1 januari
2001 wordt daarom in het kader van de premieberekening geen
onderscheid meer gemaakt naar nationaliteit: iedere vrijwillig verzekerde
betaalt premie over zijn of haar premie-inkomen onder aftrek van de
toepasselijke heffingskorting.
Een ander verschil met het
KB 38 betreft de premievaststelling ten behoeve van de vrijwillig
verzekerde die geen eigen inkomen heeft. Onder het oude regime moest in zo’n
geval 5% aan premie worden betaald van het bedrag dat een verplicht
verzekerde jaarlijks maximaal verschuldigd kan zijn. Voor het jaar 2000
komt dat bedrag voor AOW
en Anw samen overeen met
ƒ469,-. Dit
geringe bedrag staat in geen verhouding tot de uitkeringen die aan beide
wetten kunnen worden ontleend. Het betreft hier personen die niet meer
voldoen aan de voorwaarden voor de verplichte verzekering. Dat
zij deze toch - op vrijwillige basis - kunnen voortzetten, is een
serviceverlening waar wel wat voor betaald mag worden, ook al beschikt men
niet over een eigen inkomen. Vanaf 1 januari 2001 is daarom het 5%-tarief
opgetrokken naar 10%.
Het 10%-tarief is een
minimumtarief en geldt derhalve ook voor degenen die door hun lage
inkomen een premie verschuldigd zouden zijn dat onder het bedrag zou
uitkomen dat correspondeert met dat tarief.
Het minimumtarief is niet
van toepassing op de in een andere EU-lidstaat dan Nederland wonende huwelijkspartner van de eveneens
buiten ons land wonende grensarbeider die uit hoofde van zijn werkzaamheden in Nederland
reeds vóór 2 augustus 1989 verplicht verzekerd was op grond van
de AOW en de AWW. Op grond van Bijlage VI van Verordening (EEG) nr.
1408/71 kunnen deze personen zich vrijwillig verzekeren op grond van
beide wetten, zolang de huwelijkspartner op basis van de te verrichten werkzaamheden in Nederland verplicht
verzekerd is. De
premieberekening vindt in dat geval plaats conform de bepalingen die gelden voor
de verplichte verzekering. De situatie ligt anders voor de
huwelijkspartner van degene die op of na 2 augustus 1989 verplicht verzekerd is
geworden. Besluit die huwelijkspartner om zich vrijwillig te verzekeren dan
wordt in dat geval de premie vastgesteld overeenkomstig de bepalingen conform de vrijwillige verzekering
AOW/Anw. Met andere woorden:
ontbreken eigen inkomsten, dan is op grond van de oude regeling
op jaarbasis 5% verschuldigd van het bedrag dat men in enig jaar ten
hoogste dient te betalen. Voor hen werken de wijzigingen zoals die gelden
in het voorliggende besluit wel degelijk door. De verhoging van de
minimumpremie van 5% naar 10% is dan ook wel op deze groep van toepassing.
Artikelsgewijs
Artikel
2.
AOW-premiebetaling door de gewezen verzekerde
Eerste lid
Dit artikel regelt welke
informatie de SVB
verplicht is te melden aan de gewezen verzekerde die een
aanvraag heeft ingediend om toegelaten te worden tot de vrijwillige verzekering op grond van de
AOW. Deze
verplichting beperkt zich
tot een mededeling inzake de hoogte van de AOW-premie, de termijn
waarbinnen en de wijze waarop de AOW-premie voor de vrijwillige
verzekering betaald dient te worden. Deze premie wordt overeenkomstig artikel
5 vastgesteld.
Tweede lid
Hoewel de
AOW
een
verzekering is met een opbouwkarakter en derhalve geen risicoverzekering is, dient de premie voor de vrijwillige
verzekering bij
vooruitbetaling te worden voldaan. Daar waar betrokkene tevens kiest voor de
vrijwillige verzekering op grond van de Anw,
zal een gecombineerde heffing
plaatsvinden van zowel de AOW-premie als de Anw-premie. Per kalenderjaar
dient vooruitbetaling plaats te vinden.
Derde lid
In die gevallen waarin de
vrijwillige verzekering op grond van de AOW
eindigt (zie artikel 37,
eerste lid, van de AOW), krijgt de gewezen verzekerde de eenmaal
(vooruit)betaalde premie niet meer terug. Wordt bijvoorbeeld de gewezen
verzekerde in de loop van het desbetreffende kalenderjaar 65 jaar, dan
wordt over dat deel van het kalenderjaar waarin betrokkene derhalve niet
meer (niet verplicht verzekerd betekent hier dus ook niet vrijwillig
verzekerd) verzekerd is, niet door de SVB
terugbetaald.
Artikel
3.
AOW-premiebetaling door de verzekerde over een achterliggende periode
Dit artikel is vergelijkbaar
met artikel 2, maar nu op het terrein van het achteraf inkopen van niet-verzekerde jaren (zie
artikel 38 van de AOW). In het Besluit vrijwillige
verzekering AOW
en Anw werd de toenmalige inkoopregeling met de
uitdrukking 'verzekering van verstreken tijdvakken" aangeduid. Deze
vorm van vrijwillige verzekering is alleen van toepassing op de AOW vanwege
het opbouwkarakter van deze verzekering. Het risicokarakter van de Anw
brengt met zich mee dat een inkoop over niet-verzekerde jaren
een verzekering om niet zou zijn.
Eerste lid
In het eerste lid van dit
artikel wordt artikel 2, eerste en derde lid, van dit besluit van overeenkomstige
toepassing verklaard. De mededelingsverplichting van de SVB
aan de verzekerde
is van dezelfde aard als die aan de gewezen verzekerde bij de
vrijwillige verzekering op grond van artikel 35 van de
AOW.
Artikel
4. Anw-premiebetaling door de gewezen verzekerde
Eerste lid
In dit lid wordt
artikel 2
van dit besluit van overeenkomstige toepassing verklaard. De
mededelingsverplichting van de SVB
aan de verzekerde is
van dezelfde aard als bij de AOW.
Tweede lid
Dit lid opent de
mogelijkheid dat premiebetaling geschiedt door een ander dan de gewezen
verzekerde in die gevallen waarin de betrokkene zich tijdig heeft aangemeld
voor de vrijwillige Anw-verzekering, doch is overleden voordat hij de
verschuldigde premie heeft kunnen betalen.
Indien de gewezen
verzekerde, direct voorafgaande aan de eventuele toelating tot de vrijwillige
verzekering, overlijdt, dan moet de SVB
immers de aanvraag voor de
vrijwillige verzekering afwijzen indien niet voldaan wordt aan de voorwaarde van
premiebetaling. Ter voorkoming hiervan en van het eventuele verlies
van aanspraken op een recht op nabestaandenuitkering is de mogelijkheid geopend
dat een ander dan degene die is overleden, de verschuldigde
premie alsnog voldoet.
Artikel
5. Vaststelling
AOW-premie en Anw-premie
In dit artikel is vastgelegd
op welke wijze de premie voor de vrijwillige verzekering AOW
en de
vrijwillige verzekering Anw
wordt vastgesteld.
Eerste lid
In dit lid is de hoofdregel
neergelegd: de vrijwillig verzekerde is (ongeacht de nationaliteit
die betrokkene heeft) de maximale premie verschuldigd.
Aan de hand van een
voorbeeld wordt uiteengezet hoe de premie vrijwillige verzekering AOW
en Anw voor de vrijwillig verzekerde die in het jaar 2001 de maximale
premie verschuldigd is, wordt vastgesteld.
H (het maximaal
premieplichtig inkomen voor de AOW
en de Anw in 2001) bedraagt:
ƒ59 520,-
(dit bedrag is gelijk aan het als tweede vermelde bedrag in kolom II
van de tarieftabel in artikel 2.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001).
P (het premiepercentage)
voor de AOW
is gelijk aan 17,9 en voor de Anw
aan 1,25 (vastgesteld
door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
respectievelijk de SVB
onder goedkeuring van die minister, voor het jaar
2001).
P x H bedraagt dus voor:
- de AOW
(0,179 * 59 520 =
) ƒ10 654,-; en
- de Anw (0,0125 * 59 520
= ) ƒ744,-.
K (de algemene
heffingskorting) moet nog op deze bedragen in mindering worden gebracht.
Bovendien dient de heffingskorting proportioneel over de AOW
(17,9/32,35), de Anw
(1,25/32,35) en overige (13,1/32,35) te worden
verdeeld.
Alsdan resulteert een K:
- voor de AOW
van
17,9/32,35 x ƒ3473 = ƒ1922,-; en
- voor de Anw
van
1,25/32,35 x ƒ3473 = ƒ134,-.
De maximale premie in 2001
voor de AOW
bedraagt ƒ8732,- en voor de Anw
ƒ610,-.
Tweede lid
Indien betrokkene tegenover
de SVB
kan aantonen dat het inkomen minder bedraagt dan het
maximumbedrag waarover jaarlijks premie dient te worden betaald, dan
vindt de premieheffing plaats over dat feitelijke inkomen.
Derde lid
De vrijwillig verzekerde die
geen eigen inkomen heeft, is toch premie verschuldigd. De hoogte
daarvan is gelijk aan 10% van het premiebedrag dat men in enig jaar
maximaal verschuldigd kan zijn. Overigens geldt deze regel ook voor degene van
wie het inkomen zodanig laag is dat de door hem op te brengen premie
minder zou zijn dan het bedrag dat correspondeert met de hiervoor bedoelde
10%. Als vrijwillig verzekerde is men met andere woorden voor elk
verzekerd jaar ten minste 10% verschuldigd van het bedrag dat men als
maximum in dat jaar moet betalen.
Artikel
6. Vaststelling
inkomen in natura
Eerste lid
Met dit lid wordt de
SVB
de
mogelijkheid geboden om indien een betrokkene inkomen in natura
geniet, dit inkomen in geldswaarde uit te drukken voor het bepalen van
het premie-inkomen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de
waarde van dat inkomen in het land waar het wordt verworven. Daarmee
wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de feitelijke situatie.
Tweede lid
Dit lid geeft
aan welke
wisselkoers bij de omrekening van een in buitenlandse valuta ontvangen inkomen in Nederlandse valuta moet
worden gehanteerd, te weten
de door de Nederlandse Bank NV geadviseerde wisselkoerspariteiten.
Artikel
9. Definitieve
premievaststelling en verhouding premie en kalenderjaren
Dit artikel regelt dat
indien de vrijwillige verzekering is geëindigd, de premie, voor zover dat nog
niet is gebeurd, definitief wordt vastgesteld. Dit artikel regelt voorts hoe
in deze gevallen de reeds betaalde premie aan de verschillende jaren wordt
toegerekend.
De betaalde premie wordt
toegerekend aan opeenvolgende hele kalenderjaren of - bij verzekering gedurende een gedeelte van
één of
meer kalenderjaren - aan
die gedeelten van hele kalenderjaren die het dichtst liggen bij het einde
van de verplichte verzekering.
Artikel
10. Subdelegatie aan
de minister
Het ligt in de bedoeling dat
in een ministeriële regeling slechts regels van administratief-technische aard worden opgenomen.
Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst
|