Nadere regelgeving:
-
Besluit archeologische monumentenzorg
-
Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013
WET van 23 december 1988 tot vervanging
van de Monumentenwet
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe
bepalingen vast te stellen voor het behoud van monumenten van bouwkunst
en archeologie en lagere overheden meer bij dat behoud te betrekken;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap;
b. monumenten:
1. vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens
hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun
cultuurhistorische waarde;
2. terreinen welke van algemeen belang zijn wegens daar
aanwezige zaken als bedoeld onder 1;
c. archeologische monumenten: de monumenten, bedoeld in onderdeel
b, onder 2;
d. beschermde monumenten: onroerende monumenten welke zijn
ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers;
e. kerkelijke monumenten: onroerende monumenten welke eigendom
zijn van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een
lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander
genootschap op geestelijke grondslag en welke uitsluitend of voor
een overwegend deel worden gebruikt voor het gezamenlijk belijden
van de godsdienst of levensovertuiging;
f. stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van
algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge
ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke
of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer
monumenten bevinden;
g. beschermde stads- en dorpsgezichten: stads- en dorpsgezichten
die door Onze minister en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu
als zodanig ingevolge artikel 35 van deze wet zijn aangewezen, met
ingang van de datum van publikatie van die aanwijzing in de
Nederlandse Staatscourant;
h. het doen van opgravingen: het verrichten van werkzaamheden met
als doel het opsporen of onderzoeken van monumenten, waardoor
verstoring van de bodem optreedt;
i. de Raad: de Raad voor cultuur, bedoeld in artikel 2a van de
Wet op het specifiek cultuurbeleid.
Artikel 2
1.Bij de toepassing van deze wet wordt rekening gehouden met het
gebruik van het monument.
2.Met betrekking tot een kerkelijk monument wordt geen beslissing
genomen ingevolge deze wet dan na overleg met de eigenaar.
Hoofdstuk II. Beschermde monumenten
§ 1. De aanwijzing
Artikel 3
1. Onze minister kan ambtshalve onroerende monumenten aanwijzen als
beschermd monument.
2. Voordat Onze minister ter zake een beschikking geeft, vraagt hij
advies aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het
monument is gelegen en, indien de monumenten zijn gelegen buiten de
krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom, tevens
aan gedeputeerde staten.
3. Onze minister doet mededeling van de adviesaanvraag, bedoeld in
het tweede lid, aan degenen die in de basisregistratie kadaster als
eigenaar en beperkt gerechtigde staan vermeld.
4. Burgemeester en wethouders stellen de in het derde lid genoemde
belanghebbenden in de gelegenheid zich te doen horen en plegen het
overleg, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
5. Burgemeester en wethouders brengen hun advies uit binnen vijf
maanden na de verzending van de in het tweede lid bedoelde
adviesaanvraag, gedeputeerde staten binnen vier maanden.
6. Onze minister beslist, de Raad gehoord, binnen tien maanden na
de datum van de verzending van de adviesaanvraag aan burgemeester en
wethouders.
Artikel 4
Onze minister doet mededeling van zijn beschikking aan burgemeester
en wethouders en aan gedeputeerde staten. Ingeval van aanwijzing leggen
burgemeester en wethouders de beschikking op de secretarie ter inzage.
De burgemeester maakt die terinzagelegging op de gebruikelijke wijze
bekend.
Artikel 5
1. Met ingang van de datum waarop de mededeling, bedoeld in artikel
3, derde lid, heeft plaatsgevonden tot het moment dat inschrijving in
het register, bedoeld in artikel 6, eerste lid, of artikel 7, derde
lid, plaatsvindt dan wel vaststaat dat het monument niet in een van
die registers wordt ingeschreven, zijn op een archeologisch monument
de artikelen 11 tot en met 29 en artikel 63, eerste en derde lid, van
overeenkomstige toepassing.
2. Gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid, zijn op een
ander monument dan een archeologisch monument van overeenkomstige
toepassing:
a. de artikelen 11, eerste lid, en 63, tweede en derde lid; en
b. de hoofdstukken 2, 3, 4 en 6 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht voor zover die betrekking hebben op een beschermd
monument als bedoeld in artikel 1.1 van die wet.
Artikel 6
1.Onze minister houdt voor elke gemeente een register aan van de
beschermde monumenten. In het register schrijft hij de monumenten in
die hij heeft aangewezen, voorzover geen beroep tegen die aanwijzing
is ingesteld of een beroep is afgewezen.
2.Van de inschrijving in het register zendt Onze minister aan
gedeputeerde staten en aan burgemeester en wethouders telkens één
afschrift.
3.Het aan burgemeester en wethouders gezonden afschrift wordt ter
inzage ter secretarie van de gemeente neergelegd. Een ieder kan zich
aldaar op zijn kosten afschriften doen verstrekken.
Artikel 7
1. Indien het monument niet gelegen is binnen het grondgebied van
enige gemeente, zijn artikel 3, tweede tot en met zesde lid, artikel 4
en artikel 6 niet van toepassing.
2. Alvorens Onze minister ten aanzien van een monument als bedoeld
in het eerste lid een beschikking geeft, hoort hij de Raad.
3. Onze minister houdt een landelijk register aan waarin hij de
door hem aangewezen monumenten, bedoeld in het eerste lid, inschrijft
voorzover
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|