WET van 8 november 1910, Stb.
1910, 321, houdende wettelijke
bepalingen tot regeling van de banken van
leening. Inwerkingtreding: 12 december 1910.
WIJ WILHELMINA, bij
de gratie Gods, Koningin der Nederlanden,
Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze
zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te
weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben dat het
wenschelijk is een wettelijke regeling vast te
stellen voor de banken van leening en daarmede
gelijk te stellen inrichtingen;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met
gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
Algemeene
bepalingen
Artikel 1
-
1. Deze wet
verstaat onder banken van leening alle
inrichtingen, waar gewoonte wordt
gemaakt van het in ontvangst nemen van
roerende zaken tegen afgifte van geld en
het weder afgeven van die zaken tegen
ontvangst van geld of andere roerende
zaken aan houders van bij de ontvangst
van de roerende zaken afgegeven
geschreven of andere stukken of andere
voorwerpen.
Van gemeentelijke
banken van leening
Artikel 2
In elke gemeente, waarin aan
een gemeentelijke bank van leening
genoegzame behoefte bestaat, wordt zoodanige
bank opgericht.
Artikel 4
-
2. Voor
verschillende soorten van panden kunnen
verschillende termijnen worden bepaald,
na welke, gerekend van den dag der
beleening, de panden die niet zijn
gelost, verkocht kunnen worden.
Artikel 5
In het reglement wordt
bepaald:
-
1°.
dat de bank op Zondagen en
algemeen erkende Christelijke feestdagen
gesloten is;
-
2°.
dat van kinderen, die kenlijk den
leeftijd van zestien jaren nog niet
hebben bereikt, en van personen, in
kenlijken staat van dronkenschap, panden
of gelden niet worden aangenomen en aan
die kinderen en personen panden of
gelden niet worden verstrekt;
-
3°.
dat niet tot pand worden
aangenomen:
-
a. zaken, die kenlijk tot den
eeredienst behooren of kenlijk
afkomstig zijn van instellingen van
weldadigheid;
-
b. zaken, die met duidelijke
omschrijving bij de bank als door
diefstal verloren zijn aangegeven,
behoudens schriftelijke machtiging
van de burgemeester;
-
c. zaken, behoorende tot de
kleeding, uitrusting of wapening van
een krijgsman beneden den rang van
officier.
Artikel 6
Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd, een of meer van de in
art. 4 genoemde onderwerpen, betreffende
de ambtenaren van de bank, te regelen bij
een of meer afzonderlijke reglementen. Met
betrekking tot zoodanig reglement is van
toepassing het bepaalde in
art. 3, lid 2 en 3.
Artikel 7
Indien hetgeen ingevolge het
reglement ter zake van een beleening op een
pandbewijs is vermeld niet overeenstemt met
hetgeen te dier zake in het register is
ingeschreven, beslist de inhoud van het
pandbewijs, zoolang niet de valschheid of de
vervalsching van het pandbewijs is bewezen.
Artikel 8
-
1. Hetgeen de
opbrengst van een pand meer bedraagt dan
de beleensom en hetgeen ter zake van de
beleening verschuldigd is, wordt aan den
rechthebbende uitgekeerd, indien deze
een daartoe strekkend verzoek doet
binnen den in het reglement bepaalden
termijn na den verkoop. Bij gebreke van
tijdig verzoek vervalt dat bedrag aan de
bank.
Artikel 9
De bank is, behoudens het
bepaalde in
art. 11, verplicht de panden tot de
lossing of den verkoop te bewaren.
Artikel 10
Indien een pand door brand of
diefstal verloren is gegaan, en de panden
tegen brand- of diefstalschade zijn
verzekerd, wordt hetgeen de krachtens de
verzekering te vorderen vergoeding meer
bedraagt dan de beleensom en hetgeen ter
zake van de beleening verschuldigd is, aan
den rechthebbende uitgekeerd, indien deze
een daartoe strekkend verzoek doet binnen
twaalf maanden na den dag, waarop het pand
gelost had moeten worden.
Artikel 11
-
2. Indien de
bank op dat tijdstip niet te goeder
trouw is of indien de zaak door diefstal
is verloren, wordt de zaak, mits deze
nog in de macht van de bank is, aan de
eigenaar teruggegeven tegen betaling van
de beleensom en van hetgeen ter zake van
de belening is verschuldigd.
-
3. Een zaak,
die voor de aanneming tot pand met
duidelijke omschrijving als door
diefstal verloren bij de bank is
aangegeven, wordt aan de eigenaar
onvergolden teruggegeven, indien de
afgifte binnen zes maanden na de
aangifte wordt gevraagd en het pand nog
in de macht van de bank is.
-
4. Is het
pand reeds verkocht op het tijdstip van
de aanvraag, en is hetgeen de verkoopsom
meer bedraagt dan de beleensom en
hetgeen ter zake van de beleening
verschuldigd is, nog niet aan den houder
van het pandbewijs uitgekeerd, dan
geschiedt de uitkeering aan den
eigenaar.
Artikel 12
-
2. Het
pandbewijs geeft, behoudens in het
geval, bedoeld in art. 11, recht de
lossing van het pand te vorderen tegen
betaling van de beleensom en hetgeen ter
zake van de beleening verschuldigd is.
Van particuliere
banken van leening
Artikel 13
Particuliere banken van
leening worden niet gehouden dan na
toelating door Burgemeester en Wethouders.
Artikel 15
-
1. Binnen
twee maanden wordt op het verzoek om
toelating schriftelijk beschikt. Indien
de toelating wordt verleend, wordt in
het besluit opgenomen een omschrijving
van de localiteiten, waarin de bank zal
worden gehouden.
-
2. De
toelating geldt alleen voor de
localiteiten in het besluit vermeld Zij
geeft slechts bevoegdheid tot het houden
van de bank door den toegelatene
persoonlijk of voor en ten name van den
toegelatene en onder zijn
verantwoordelijkheid door een ander, die
door hem daartoe schriftelijk gemachtigd
is.
-
3. De
toelating geldt mede voor hem, die na
het overlijden van den toegelatene het
bedrijf voortzet, gedurende drie maanden
na het overlijden, en, indien door hem
binnen dien termijn toelating is
gevraagd, tot de beschikking op zijn
verzoek.
Artikel 16 [Vervallen
per 01-01-1994]
Artikel 17
Op of terzijde van elke deur,
die toegang geeft tot het perceel, waarin de
bank wordt gehouden, is, duidelijk
zichtbaar, een wit bord aangebracht, waarop
in zwarte letters van den openbaren weg
duidelijk leesbaar is te lezen: "Pandhuis".
Artikel 18
In een uitsluitend daartoe
bestemd register, waarvan de bladen door of
van wege de burgemeester zijn gewaarmerkt,
wordt op den dag der beleening
achtereenvolgens zonder open vakken,
tusschenregels of kantteekeningen, met
betrekking tot ieder pand ingeschreven het
nummer van het pand, het bedrag der
geschatte waarde van het pand, de beleensom,
een omschrijving van het pand en de dag der
beleening. In dat register wordt bij ieder
pand mede ingeschreven ingeval van lossing
of van verkoop de datum daarvan en in geval
van verkoop bovendien de opbrengst van den
verkoop.
Artikel 20
Het pandbewijs houdt in:
-
a.
het nummer van het pand;
-
b.
een omschrijving van het pand,
het bedrag van de geschatte waarde en de
beleensom;
-
c.
den datum der beleening;
-
d.
den termijn, na welken, gerekend
van den dag der beleening, het pand,
indien het niet gelost is, verkocht kan
worden;
-
e.
de vermelding, dat hetgeen het
pand bij verkoop meer heeft opgebracht
dan de beleensom en hetgeen ter zake van
de beleening verschuldigd is, door den
rechthebbende gedurende twaalf maanden
na den verkoop kan worden opgevorderd.
Artikel 21
-
2. Indien het
pandbewijs de bepaling, bedoeld in
art. 20, letter d
, niet inhoudt, is de pandnemer te
allen tijde gehouden tot teruggave van
het pand tegen ontvangst van de
beleensom en hetgeen ter zake van de
beleening verschuldigd is.
-
3. Indien de
houder van een bank van leening een
pand, waarvan de lossing verlangd wordt
met inachtneming van den termijn,
bedoeld in
art. 20, letter d
, of krachtens het bepaalde in het
vorige lid, niet meer onder zijn macht
heeft, is hij gehouden tot betaling aan
den pandgever van hetgeen de geschatte
waarde van het pand meer bedraagt dan de
beleensom en hetgeen ter zake van de
beleening verschuldigd is.
-
4. Indien het
vermelde op het pandbewijs niet
overeenstemt met het vermelde in het
register, beslist de inhoud van het
pandbewijs, zoolang niet de valschheid
of de vervalsching van het pandbewijs is
bewezen.
Artikel 22
-
1.
Burgemeester en Wethouders kunnen een
model voor het pandbewijs, bedoeld in
art. 20, vaststellen. Het besluit
tot vaststelling wordt ter openbare
kennis gebracht en aan de houders van
banken van leening medegedeeld.
Artikel 23
-
2. Indien
Burgemeester en Wethouders de
verzekering of het verzekerde bedrag
onvoldoende achten, geven zij daarvan
met redenen omkleed schriftelijk kennis
aan den houder van de bank van leening,
die binnen een maand aan de gerezen
bezwaren tegemoet komt.
Artikel 24
-
1. Verkoop
van panden geschiedt in het openbaar na
openbare aankondiging ten minste
veertien dagen te voren, in een of meer
nieuwsbladen van de gemeente, of, bij
gebreke daarvan, in een of meer
nieuwsbladen van naburige gemeenten,
alsmede door aanplakking aan het gebouw
van de bank. Bij die aankondiging worden
vermeld de maanden, waarin de
pandbewijzen, welke betrekking hebben op
de panden, die verkocht zullen worden,
zijn afgegeven. De panden worden vóór de
verkooping tenminste één dag ter
bezichtiging gesteld.
-
3. Een pand
kan bij de verkooping worden opgehouden,
indien het niet tenminste het bedrag van
de beleensom en hetgeen ter zake van de
beleening verschuldigd is, kan
opbrengen. Het kan daarna ondershands
worden verkocht.
Artikel 25
-
1. Hetgeen de
opbrengst van een pand meer bedraagt dan
de beleensom en hetgeen ter zake van de
beleening verschuldigd is, wordt aan den
rechthebbende uitgekeerd, indien deze
een daartoe strekkend verzoek doet
binnen twaalf maanden na den verkoop.
Bij gebreke van tijdig verzoek vervalt
dat bedrag aan den houder van de bank.
Artikel 26
Op Zondagen en algemeen
erkende Christelijke feestdagen worden
panden niet aangenomen of afgegeven en wordt
geld niet verstrekt of in ontvangst genomen.
Artikel 27
Van kinderen, die kenlijk den
leeftijd van zestien jaren nog niet hebben
bereikt, en van personen, in kenlijken staat
van dronkenschap, worden panden of gelden
niet aangenomen; aan die kinderen en
personen worden panden of gelden niet
verstrekt.
Artikel 28
Tot pand worden niet
aangenomen:
-
a.
zaken, die kenlijk tot den
eeredienst behooren of kenlijk afkomstig
zijn van instellingen van weldadigheid;
-
b.
zaken, die met duidelijke
omschrijving bij den houder van de bank
als door diefstal verloren zijn
aangegeven, behoudens schriftelijke
machtiging van de burgemeester;
-
c.
zaken, behoorende tot de
kleeding, uitrusting of wapening van een
krijgsman beneden den rang van officier.
Artikel 29
De houder van de bank is,
behoudens het bepaalde in
art. 33, verplicht de panden tot de
lossing of den verkoop te bewaren.
Artikel 30
Indien een pand door brand of
diefstal verloren is gegaan, wordt hetgeen
de krachtens de verzekering te vorderen
vergoeding meer bedraagt dan de beleensom en
hetgeen ter zake van de beleening
verschuldigd is, aan den rechthebbende
uitgekeerd, indien deze een daartoe
strekkend verzoek doet binnen twaalf maanden
na den dag, waarop het pand gelost had
moeten worden.
Artikel 31
-
2. Van
zoodanige aangifte wordt op verzoek
terstond aan hem, die de aangifte deed,
bewijs afgegeven, vermeldende de zaak,
die als door diefstal verloren is
aangegeven en dag en uur van aangifte.
Artikel 33
-
2. Indien de
bank op dat tijdstip niet te goeder
trouw is of indien de zaak door diefstal
is verloren, wordt de zaak, mits deze
nog in de macht van de bank is, aan de
eigenaar teruggegeven tegen betaling van
de beleensom en van hetgeen ter zake van
de belening is verschuldigd.
-
3. Een zaak,
die voor de aanneming tot pand met
duidelijke omschrijving als door
diefstal verloren bij de bank is
aangegeven, wordt aan de eigenaar
onvergolden teruggegeven, indien de
afgifte binnen zes maanden na de
aangifte wordt gevraagd en het pand nog
in de macht van de bank is.
-
4. Is het
pand reeds verkocht op het tijdstip van
de aanvraag, en is hetgeen de verkoopsom
meer bedraagt dan de beleensom en
hetgeen ter zake van de beleening
verschuldigd is, nog niet aan den houder
van het pandbewijs uitgekeerd, dan
geschiedt de uitkeering aan den
eigenaar.
Artikel 34
-
2. Het
pandbewijs geeft behoudens in de
gevallen, bedoeld in
art. 33, eerste en tweede lid, recht
de lossing van het pand te vorderen
tegen betaling van de beleensom en
hetgeen ter zake van de beleening
verschuldigd is.
Artikel 35
-
3. Het bedrag
ten honderd, bedoeld in het tweede lid,
kan verschillend zijn naar gelang van de
soort en de geschatte waarde der panden,
van het bedrag der beleensom en van den
duur der beleening.
-
4. Bij de
berekening van hetgeen verschuldigd is,
wordt een onderdeel van een cent, dat
minder is dan een halve cent, gerekend
voor een halven cent; het wordt gerekend
voor een cent, indien het meer is dan
een halve cent.
Artikel 36
-
1. In de
localiteit of in de localiteiten, waarin
de bank wordt gehouden, zijn gedrukte
exemplaren, zonder bijschrijvingen, van
de voorwaarden voor beleening aanwezig.
Exemplaren worden op verzoek aan de
pandgevers en aan de politie kosteloos
uitgereikt.
Artikel 37
-
2. Een
besluit, vastgesteld ingevolge het
vorige lid, wordt ter openbare kennis
gebracht en aan de houders van banken
van leening medegedeeld. De houders van
banken van leening zijn van den tweeden
dag af na den dag der mededeeling
gehouden tot naleving van een besluit
als bedoeld onder letter
c en d van het
vorige lid; tot naleving van een
besluit, als bedoeld onder letter
b,
e en f zijn
zij gehouden van den dertigsten dag af
na den dag der mededeeling.
Artikel 38
-
2. De houders
van de banken van leening verstrekken
aan personen, voorzien van voormelde
lastgeving, op verzoek alle ter zake van
het in het eerste lid bedoelde onderzoek
noodige inlichtingen of inzage van
bescheiden.
Artikel 39
Burgemeester en Wethouders
zenden een schriftelijke waarschuwing aan
den houder van een bank van leening, door of
voor wien of in wiens bank wordt gehandeld
in strijd met een van de bepalingen van deze
wet, voor zoover tegen overtreding van die
bepalingen niet bij de
artt. 49-52 straf is bedreigd, of in
strijd met de bepalingen van een krachtens
deze wet vastgestelde verordening.
Artikel 40
De toelating van den houder
van een bank van leening kan door
Burgemeester en Wethouders worden
ingetrokken:
-
1°.
indien omstandigheden zich
voordoen op grond waarvan, indien zij
vroeger bekend of te duchten geweest
waren, de toelating zou zijn geweigerd;
-
2°.
indien blijkt, dat er binnen vijf
jaren na de waarschuwing, bedoeld in
art. 39, andermaal termen zouden
zijn voor toepassing van dat artikel.
Artikel 41
Indien de intrekking
onherroepelijk is geworden, kan nieuwe
toelating van denzelfden persoon niet plaats
hebben vóór dat vijf jaren zijn verstreken.
Artikel 42
-
1.
Burgemeester en Wethouders brengen
iedere onherroepelijk geworden
intrekking van een toelating onverwijld
ter openbare kennis en kondigen haar
onverwijld af in een of meer
nieuwsbladen van de gemeente of, bij
gebreke daarvan, in een of meer
nieuwsbladen van naburige gemeenten en
door aanplakking aan het gebouw van de
bank. De afkondiging in de nieuwsbladen
wordt zoo spoedig mogelijk driemalen
herhaald.
Artikel 44
-
1. Panden,
die binnen zes maanden na de eerste
bekendmaking, voorgeschreven in
art. 42, niet zijn gelost, worden
binnen veertien dagen in het openbaar
verkocht.
-
2. Indien die
verkoop niet binnen den bepaalden
termijn heeft plaats gehad, dragen
Burgemeester en Wethouders zorg dat hij
alsnog plaats vinde. Zij zijn bevoegd,
daartoe alles wat op het bedrijf
betrekking heeft, in beslag te doen
nemen of onder bewaking te doen stellen.
Artikel 45
-
1. De
opbrengst van de ingevolge
art. 44 verkochte panden en hetgeen
overeenkomstig het bepaalde in
art. 20 letter e
door den rechthebbende kan worden
opgevorderd ter zake van panden, die
vóór de intrekking van de toelating zijn
verkocht, wordt gestort in de kas van
den gemeente-ontvanger. Die bedragen en
de storting worden door Burgemeester en
Wethouders onverwijld ter openbare
kennis gebracht en afgekondigd in een of
meer nieuwsbladen van de gemeente of,
bij gebreke daarvan, in een of meer
nieuwsbladen van naburige gemeenten.
-
2. Uit die
gelden wordt, indien een daartoe
strekkend verzoek binnen zes maanden na
voormelde afkondiging wordt gedaan, aan
de houders van pandbewijzen uitgekeerd
hetgeen de opbrengst van het pand meer
bedraagt dan de beleensom en hetgeen ter
zake van de beleening verschuldigd is.
Indien evenwel hetgeen in de kas van den
gemeente-ontvanger wordt gestort terzake
van panden, die vóór de intrekking van
de toelating zijn verkocht, niet
toereikend is om aan de rechthebbenden
het hun toekomende uit te keeren, wordt
het beschikbare bedrag naar
evenredigheid van ieders vordering onder
hen verdeeld.
-
3. Uit
hetgeen daarna overblijft worden de door
Burgemeester en Wethouders bij de
uitvoering van de
artt. 42 en
44 gemaakte kosten vergoed; het
overige blijft gedurende een jaar na den
verkoop der panden ter beschikking van
hem, die de bank van leening gehouden
heeft, of, indien deze overleden is, van
zijne erfgenamen of rechtverkrijgenden,
en vervalt, indien het door dezen niet
binnen dien termijn is opgevorderd, aan
de gemeente.
Artikel 46
-
1. Het
bepaalde in de
artt. 42 en
44 is mede van toepassing indien de
houder van een bank van leening
insolvent verklaard of onder curateele
gesteld is, met dien verstande, dat de
in
art. 42 voorgeschreven bekendmaking
en afkondiging en verwijdering van de
borden door den curator wordt verricht
en dat de lossing van panden geschiedt
bij en de openbare verkoop door den
curator.
-
2. Hetgeen de
opbrengst der door den curator en der
vóór het vervallen van de toelating
verkochte panden meer bedraagt dan de
beleensom en hetgeen ter zake van de
beleening verschuldigd is, wordt voor
ieder pand in een nieuwsblad bekend
gemaakt en blijft gedurende zes maanden
ter beschikking van de pandgevers.
Indien evenwel hetgeen ter beschikking
van de pandgevers blijft ter zake van
vóór het vervallen van de toelating
verkochte panden niet toereikend is om
aan de rechthebbenden het hun toekomende
uit te keeren, wordt het beschikbare
bedrag naar evenredigheid van ieders
vordering onder hen verdeeld.
Artikel 47
De houders van banken van
leening verleenen te allen tijde aan
personen, voorzien van een schriftelijke
lastgeving van Burgemeester en Wethouders
tot binnentreden, toegang tot hun
localiteiten.
Strafbepalingen
Artikel 48
Hij, die behoudens het
bepaalde in
art. 43, eerste lid, zonder de
vereischte toelating een bank van leening
houdt, wordt gestraft met hechtenis van ten
hoogste zes maanden of geldboete van de
derde categorie.
Artikel 49
-
1. Hij, die
opzettelijk onjuiste opgaven inschrijft
in het register, bedoeld in
art. 18, wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste drie maanden
of geldboete van de tweede categorie.
-
2. Met
gelijke straf wordt gestraft hij, die
niet voldoet aan een verzoek, tot hem
gericht ingevolge
art. 38, tweede lid, of die handelt
in strijd met het bepaalde in
art. 47.
Artikel 50
Hij, die handelt in strijd met
het bepaalde in de
artt. 26,
27 of
32 of met een besluit, vastgesteld
ingevolge
art. 37, letter d, of e, of die nalaat,
daartoe verplicht zijnde, het bewijs af te
geven, bedoeld in
art. 31, tweede lid, wordt gestraft met
geldboete van de eerste categorie.
Artikel 51
-
1. Hij, die
weigert, den rechtmatigen houder van een
pandbewijs tot lossing van het pand toe
te laten; die een pand verkoopt binnen
den termijn, ingevolge
art. 20, letter d, op het pandbewijs
vermeld; die in het geval, bedoeld in
art. 21, tweede lid, het pand niet
tegen ontvangst van het verschuldigde
terug geeft; of die weigert, het bedrag,
bedoeld in
art. 20, letter e, aan den
rechthebbende uit te keeren, wordt
gestraft met hechtenis van ten hoogste
een maand of geldboete van de eerste
categorie.
Artikel 52 [Vervallen
per 01-09-1976]
Artikel 53
-
2. De
voormelde ambtenaren hebben te allen
tijde vrijen toegang tot alle
localiteiten en alle plaatsen, waar een
bank van leening wordt gehouden of waar
redelijkerwijze vermoed kan worden, dat
een bank van leening gehouden wordt.
-
3. Bij het
opsporen van een bij of krachtens deze
wet strafbaar gesteld feit hebben de in
het eerste lid bedoelde ambtenaren
toegang tot elke plaats, waar een bank
van lening wordt gehouden of waar
redelijkerwijs vermoed kan worden, dat
een bank van lening gehouden wordt, voor
zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taak nodig is.
Overgangsbepalingen
Artikel 54
De reglementen van de
gemeentelijke banken van leening vervallen
zes maanden na het in werking treden van
deze wet, indien zij niet met inachtneming
van de bepalingen van deze wet binnen dien
termijn zijn herzien.
Artikel 56
-
2. Het
bepaalde in de
artt. 17-20,
23-36,
38,
39,
46 en
47 blijft gedurende dien termijn
buiten toepassing; houders van banken
van leening zijn eerst na afloop van
dien termijn met inachtneming van het
bepaalde in
art. 37, tweede lid, gehouden tot
naleving van een besluit, te voren
vastgesteld op grond van
art. 37, eerste lid, letter b, c, d, e
of f.
Artikel 57.
Slotbepalingen
Artikel 58
De processen-verbaal van
verkoop van panden worden gratis
geregistreerd.
Artikel 59
De feiten, bij de artt. 48,
49,
50 en
51 strafbaar gesteld, worden beschouwd
als overtredingen.
Artikel 60
Deze wet kan worden aangehaald
onder den titel van "Pandhuiswet" onder
bijvoeging van jaartal en nummer van het
Staatsblad waarin zij
is geplaatst.
Lasten en bevelen,
dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministerieele
Departementen, Autoriteiten, Colleges en
Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de
nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize het Loo, den 8sten
November 1910
WILHELMINA
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
Heemskerk.
Uitgegeven den twee en twintigsten
November 1910
De Minister van Justitie,
E.R.H. Regout
|
|