Nadere regelgeving:
- Geen
WET van 31 juli 1930, houdende
vaststelling van voorschriften omtrent openbare wegen
WIJ WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is
voorschriften vast te stellen omtrent openbare wegen, hetgeen ingevolge
artikel 190 der Grondwet bij de wet zal moeten geschieden;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemeene bepalingen
Artikel 1
1. Deze wet is uitsluitend van
toepassing op openbare wegen.
2. Onder wegen worden in deze wet mede verstaan:
I. voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen,
kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik;
II. bruggen.
Artikel 2
Onder waterschappen worden in deze wet begrepen veenschappen en
veenpolders.
Artikel 3
Onder rechthebbende wordt in deze wet verstaan de rechthebbende
krachtens burgerlijk recht.
Hoofdstuk II. De openbaarheid
Artikel 4
1. Een weg is openbaar:
I. wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in
werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren
voor een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in
werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren
voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende dien tijd
is onderhouden door het Rijk, eene provincie, eene gemeente of een
waterschap;
III. wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbaren
weg heeft gegeven.
2. Het onder I en II bepaalde lijdt uitzondering wanneer,
loopende den termijn van dertig of van tien jaren, gedurende een tijdvak
van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de
weg slechts ter bede voor een ieder toegankelijk is.
3. Dit kenbaar maken kan geschieden door het stellen van
opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en
soortgelijke, of door andere kenteekenen.
Artikel 5
1. Na de inwerkingtreding dezer wet kan de onder III van het
eerste lid van het voorgaande artikel bedoelde bestemming slechts
worden gegeven met medewerking van den raad der gemeente, waarin de
weg is gelegen.
2. Deze medewerking wordt niet vereischt wanneer die bestemming
gegeven wordt door het Rijk, door eene provincie of door een waterschap.
3. Op een verzoek tot medewerking wordt door den Raad binnen
zestig dagen beslist. Die termijn kan bij een besluit van den Raad
éénmaal voor gelijken tijd worden verlengd; dit besluit wordt
onverwijld ter kennis gebracht van hem, die de medewerking heeft
verzocht.
4. Bij weigering van deze medewerking van een gemeente staat aan
hem, die de medewerking heeft verzocht beroep op Gedeputeerde Staten
open.
5. Van een besluit tot medewerking als bedoeld in dit artikel
wordt, indien dit wordt genomen door de gemeenteraad, mededeling gedaan
aan gedeputeerde staten door toezending van een afschrift ervan.
Artikel 6
Het bestaan van eene beperking in het gebruik, anders dan krachtens
een wettelijk voorschrift tot regeling van het verkeer, mag mede worden
aangenomen op grond van de gesteldheid van den weg en van het gebruik,
dat van den weg pleegt gemaakt te worden.
Artikel 7
Een weg heeft opgehouden openbaar te zijn:
I. wanneer hij gedurende dertig achtereenvolgende jaren niet voor
een ieder toegankelijk is geweest;
II. wanneer hij door het bevoegd gezag aan het openbaar verkeer
is onttrokken.
Artikel 8
1. Een weg, welke door het Rijk wordt onderhouden, kan aan het
openbaar verkeer worden onttrokken bij een door Ons te nemen besluit.
2. Een weg, welke door eene provincie wordt onderhouden of door
een waterschap, en een weg, niet vallende onder de hiervoren genoemde,
waarop een waterschap krachtens zijn inrichting of zijn reglement heeft
toe te zien, kunnen aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een
besluit van de Provinciale Staten.
Artikel 9
1. Een weg, niet behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, kan
aan het openbaar verkeer worden onttrokken bij een besluit van den
raad der gemeente, waarin de weg is gelegen.
2. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, wordt meegedeeld aan
Gedeputeerde Staten.
Artikel 10 [Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 11
1. Ieder belanghebbende bij een weg, niet
behoorende tot de in artikel 8 bedoelde, heeft het recht aan den raad
der gemeente, waarin de weg is gelegen ten opzichte van dien weg
toepassing van artikel 9 te verzoeken.
2. Op de voorbereiding van de beslissing op het verzoek is
afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
3. Weigert de raad aan het verzoek te voldoen, dan staat aan den
verzoeker beroep op Gedeputeerde Staten open.
Artikel 11a [Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 12
Een afschrift van een uitspraak in beroep waarbij een weg aan het
openbaar verkeer wordt onttrokken wordt door Burgemeester en Wethouders
van de gemeente waarin de weg is gelegen gedurende tenminste twee weken
voor een ieder ter gemeentesecretarie ter inzage gelegd, nadat van die
terinzagelegging vooraf op de in die gemeente gebruikelijke wijze
mededeling is gedaan.
Hoofdstuk III. Bepalingen in het bijzonder betreffende burgerlijke
rechten ten aanzien van wegen
Artikel 13
1. De eigendom van wegen wordt, zoolang en voor zoover niet het
tegendeel blijkt, vermoed te zijn bij de provincie, de gemeente of het
waterschap, door welke of door hetwelk de weg wordt onderhouden.
2. Dit vermoeden werkt niet tegen dengene, van wien wel het
onderhoud is overgenomen doch niet de eigendom.
Artikel 14
1. Behoudens de beperkingen in het gebruik, als bedoeld in
artikel 6 en behoudens het bepaalde bij het volgend lid, hebben de
rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een weg alle verkeer
over den weg te dulden.
2. De rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een tot den
weg behoorenden berm hebben alle verkeer over den berm te dulden, voor
zoover het door omstandigheden wordt gebillijkt.
3. De rechthebbende op en de onderhoudplichtige van een weg of
een tot den weg behoorenden berm of een tot den weg behoorende bermsloot
hebben bovendien te dulden:
I. de uitvoering van alle werken tot onderhoud of verbetering van
den weg;
II. de uitvoering van alle werken vereischt voor aansluiting van
wegen en uitwegen;
III. het aanwezig zijn, plaatsen en onderhouden van voorwerpen,
boven, op en in den weg, of den daartoe behoorenden berm of de daartoe
behoorende bermsloot ten behoeve van het verkeer over den weg, van de
onder I en II omschreven werken en van de uitvoering daarvan.
4. De rechthebbende op
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|