Nadere regelgeving:
- Geen
WET van 20 december 1984, houdende nieuwe
bepalingen met betrekking tot gemeenschappelijke regelingen
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, nieuwe
bepalingen vast te stellen met betrekking tot gemeenschappelijke
regelingen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Regelingen tussen gemeenten
§ 1. Bevoegdheid tot het treffen van een regeling
Artikel 1
1. De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de
burgemeesters van twee of meer gemeenten kunnen afzonderlijk of te
zamen, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn, een
gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer
bepaalde belangen van die gemeenten.
2. De colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters
gaan niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen
toestemming van de gemeenteraden. De toestemming kan slechts worden
onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
3. Onder het treffen van een regeling wordt in dit artikel mede
verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een
regeling.
§ 2. Algemene bepalingen
Artikel 2 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 3 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 4 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 5 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 6 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 7 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 8
1. Bij de regeling kan een openbaar lichaam worden ingesteld. Het
openbaar lichaam is rechtspersoon.
2. In daarvoor bijzonder in aanmerking komende gevallen kan bij de
regeling, in plaats van een openbaar lichaam, een gemeenschappelijk
orgaan worden ingesteld.
3. In de regeling kan worden bepaald dat daarin omschreven
bevoegdheden van bestuursorganen of van ambtenaren van aan de regeling
deelnemende gemeenten worden uitgeoefend door bestuursorganen,
onderscheidenlijk door ambtenaren van een der deelnemende gemeenten.
Artikel 9
1. De voor onbepaalde tijd getroffen regeling houdt bepalingen in
omtrent wijziging, opheffing, toetreding en uittreding.
2. De regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld houdt
bepalingen in omtrent de vereffening van het vermogen ingeval dat
openbaar lichaam wordt ontbonden.
3. Het bij een regeling ingestelde openbaar lichaam blijft na zijn
ontbinding voortbestaan voorzover dit tot vereffening van zijn
vermogen nodig is.
Artikel 10
1. De regeling vermeldt het belang of de belangen ter behartiging
waarvan zij is getroffen of gewijzigd.
2. Een regeling, waarbij gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid,
bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, geeft aan welke
bevoegdheden de besturen van de deelnemende gemeenten aan het bestuur
van het openbaar lichaam onderscheidenlijk aan het gemeenschappelijk
orgaan bij het aangaan van de regeling overdragen. Een regeling als
hier bedoeld kan bepalingen inhouden omtrent de wijze waarop
verandering kan worden gebracht in de overgedragen bevoegdheden.
3. Een regeling als bedoeld in het tweede lid houdt bepalingen in
omtrent de inrichting en samenstelling van het bestuur van het
openbaar lichaam onderscheidenlijk de samenstelling van het
gemeenschappelijk orgaan en wijst de plaats van vestiging aan.
4. Een regeling als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, kan
aangeven dat een ombudsman of ombudscommissie van een van de
deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling als bedoeld in artikel
81p, eerste lid, van de Gemeentewet, artikel 79q, eerste lid, van de
Provinciewet of artikel 51b, eerste lid, van de Waterschapswet bevoegd
is tot de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel
9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien een
regeling de hiervoor bedoelde bevoegdheid instelt, dan wel deze
beëindigt, zendt het bestuur de regeling aan de Nationale ombudsman.
Artikel 10a
1. De deelnemers aan een regeling waarbij gebruik is gemaakt van de
bevoegdheid, bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid, verlenen hun
medewerking aan de uitvoering van besluiten die het bestuur van een
openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan neemt in verband met
de uitoefening van de aan dat bestuur of orgaan overgedragen
bevoegdheden.
2. Indien een deelnemer naar het oordeel van het bestuur van een
openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan de in het eerste lid
bedoelde medewerking niet of niet in voldoende mate verleent, kan het
bestuur van het openbaar lichaam of het gemeenschappelijk orgaan
namens en ten laste van de betrokken deelnemer een besluit uitvoeren
of doen uitvoeren.
3. Alvorens over te gaan tot toepassing van het tweede lid, wordt
het bestuur van de betrokken deelnemer in kennis gesteld van het
daarop gerichte voornemen.
Artikel 11
In de regeling kan een termijn worden aangegeven gedurende welke een
of meer van de deelnemers is of zijn vrijgesteld van uit deze regeling
voortvloeiende rechten en verplichtingen.
Artikel 12
1. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit een algemeen
bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
2. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar
lichaam.
3. De voorzitter is tevens voorzitter van het algemeen bestuur en
van het dagelijks bestuur.
Artikel 13
1. Het algemeen bestuur van een openbaar lichaam, ingesteld bij een
regeling die is getroffen of mede is getroffen door gemeenteraden,
bestaat uit leden, die per deelnemende gemeente door de raad uit zijn
midden, de voorzitter inbegrepen, en uit de wethouders worden
aangewezen. Indien de regeling uitsluitend strekt tot behartiging van
opleiding en vorming van ambtenaren, kan in de regeling worden
bepaald, dat ook de gemeentesecretaris als lid van het algemeen
bestuur kan worden aangewezen.
2. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van
rechtswege, zodra men ophoudt lid of voorzitter te zijn van de raad
uit wiens midden men is aangewezen dan wel ophoudt wethouder of
secretaris van de desbetreffende deelnemende gemeente te zijn.
3. De regeling bepaalt het aantal leden van het algemeen bestuur,
dat door de raad van elke deelnemende gemeente wordt aangewezen.
4. De regeling kan inhouden, dat:
a. de aantallen leden, die door de raden van de deelnemende
gemeenten worden aangewezen, onderling verschillen;
b. leden, aangewezen door de raden van bepaalde deelnemende
gemeenten, meervoudig stemrecht hebben.
c. het algemeen bestuur bij gekwalificeerde meerderheid besluit
ten aanzien van in de regeling aangeduide besluiten.
5. De regeling kan tevens inhouden, dat:
a. de raden van niet alle, doch ten minste twee deelnemende
gemeenten leden van het algemeen bestuur aanwijzen;
b. de raden van twee of meer deelnemende gemeenten gezamenlijk
leden van het algemeen bestuur aanwijzen.
6. Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door colleges van
burgemeester en wethouders, is het bepaalde in het eerste tot en met
het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
7. Ingeval de regeling uitsluitend is getroffen door burgemeesters,
vormen zij het algemeen bestuur. De regeling kan inhouden, dat
burgemeesters van bepaalde gemeenten meervoudig stemrecht hebben.
8. De regeling, bedoeld in het zevende lid, kan tevens inhouden,
dat:
a. niet alle deelnemende burgemeesters zitting hebben in het
algemeen bestuur;
b. twee of meer deelnemende burgemeesters gezamenlijk uit hun
midden een of meer leden van het algemeen bestuur aanwijzen.
9. De voorzitter van het openbaar lichaam wordt door en uit het
algemeen bestuur aangewezen, met inachtneming van het daaromtrent in
de regeling bepaalde.
Artikel 14
1. Het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit de
voorzitter en twee of meer andere leden, door en uit het algemeen
bestuur aan te wijzen, met inachtneming van het daaromtrent in de
regeling bepaalde. De aldus aangewezen leden van het dagelijks bestuur
mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente.
2. Wanneer de aard van de regeling daartoe aanleiding geeft, kunnen
één of meer leden van het dagelijks bestuur, niet zijnde de
voorzitter, worden aangewezen van buiten de kring van het algemeen
bestuur, met dien verstande dat op deze wijze aangewezen leden nimmer
de meerderheid van het dagelijks bestuur mogen uitmaken.
Artikel 15
Op de samenstelling van het gemeenschappelijk orgaan, bedoeld in
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|