WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen
tot opheffing van het openbaar lichaam Rijnmond;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a. de datum van opheffing: de datum van inwerkingtreding van deze
wet;
b. het openbaar lichaam: het openbaar lichaam Rijnmond, bedoeld
in artikel 2 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond (Stb. 1964,
427);
c. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken;
d. de gemeenten: de tot het openbaar lichaam Rijnmond behorende
gemeenten;
e. ambtenaar: hij die krachtens aanstelling of krachtens
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht op de dag, voorafgaande
aan de datum van opheffing in dienst is van het openbaar lichaam;
f. rechten en verplichtingen: alle rechten en verplichtingen
behoudens die welke voortvloeien uit het dienstverband van
ambtenaren.
Artikel 2
1. De Wet openbaar lichaam Rijnmond wordt ingetrokken.
2. Het openbaar lichaam wordt opgeheven.
§ 2. Rechtskracht van voorschriften en uitoefening van bevoegdheden
van het openbaar lichaam
Artikel 3
1. De door het openbaar lichaam gegeven voorschriften, geldende
op de dag voorafgaande aan de datum van opheffing, behouden gedurende
twee jaren na die datum hun rechtskracht, voor zover het ingevolge
artikel 6, eerste, onderscheidenlijk tweede lid, bevoegde gezag deze
voorschriften voor zijn grondgebied niet eerder vervallen verklaart.
2. Door het bestuur van het openbaar lichaam genomen besluiten
worden met ingang van de dag, waarop de desbetreffende bevoegdheden
krachtens artikel 7, eerste onderscheidenlijk tweede lid, op de
provincie Zuid-Holland dan wel een gemeente overgaan, geacht door het
bestuur van die provincie dan wel die gemeente te zijn genomen.
3. Het eerste lid is niet van toepassing met betrekking tot
belastingverordeningen. Belastingverordeningen vastgesteld op grond van
artikel 59c, eerste lid, van de Wet openbaar lichaam Rijnmond
behouden hun rechtskracht gedurende één jaar na de datum van
opheffing, voor zover het bevoegde gezag deze voorschriften niet eerder
vervallen verklaart, met dien verstande dat zij hun rechtskracht
behouden voor de belastingjaren welke voordien zijn aangevangen en de
belastbare feiten die zich voordien hebben voorgedaan.
4. Belastingverordeningen van de provincie Zuid-Holland gelden
niet in het gebied van het openbaar lichaam indien ter zake
verordeningen van het openbaar lichaam rechtskracht hebben ingevolge het
derde lid.
Artikel 4
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 5
Richtlijnen als bedoeld in artikel 30 en aanwijzingen als bedoeld in
artikel 33 van de Wet openbaar lichaam Rijnmond vervallen met ingang van
de datum van opheffing.
Artikel 6
Een door de raad van Rijnmond vastgesteld en door gedeputeerde staten
van Zuid-Holland goedgekeurd streekplan als bedoeld in artikel 17 van de
Wet openbaar lichaam Rijnmond, wordt geacht in overeenstemming met het
bepaalde in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 1962, 286) te
zijn vastgesteld door provinciale Staten van Zuid-Holland.
Artikel 7
1. Alle bevoegdheden tot regeling en bestuur van het openbaar
lichaam Rijnmond worden met ingang van de datum van opheffing
uitgeoefend door het provinciaal bestuur van Zuid-Holland, met
uitzondering van die bedoeld in de artikelen 30 en 33 van de Wet
openbaar lichaam Rijnmond. Op de bevoegdheid tot vaststelling van
streekplannen voor het gebied van het voormalig openbaar lichaam zijn
met ingang van de datum van opheffing de wettelijke bepalingen die
gelden voor provinciale besturen van toepassing.
2. Besluiten als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet
openbaar lichaam Rijnmond blijven, voor zover van kracht op 1 januari
1985, van kracht tot uiterlijk een jaar na de datum van opheffing, voor
zover gedeputeerde staten van Zuid-Holland deze besluiten niet vervallen
verklaren. De taken van het openbaar lichaam ingevolge de Wet
Ambulancevervoer (Stb. 1971, 369), gaan een jaar na de datum van
opheffing over naar de desbetreffende gemeente of gemeenten.
3. Het Rijk en de gemeenten die krachtens de artikelen 55 en 56
van de Wet openbaar lichaam Rijnmond dan wel op een andere titel over
het jaar 1985 bijdragen aan dat lichaam verstrekten, verstrekken op
dezelfde titel aan de provincie Zuid-Holland bijdragen in het na de
datum van opheffing resterende deel van het jaar 1986. Het bedrag van
deze bijdragen is gelijk aan een evenredig deel van de overeenkomstige
bijdragen voor het jaar 1984 aan het openbaar lichaam Rijnmond tenzij
gedeputeerde staten van Zuid-Holland met burgemeester en wethouders van
één of meer gemeenten anders overeenkomen dan wel bij wijziging van
deze bedragen bij of krachtens de wet. De gemeente Albrandswaard treedt
voor de toepassing van dit lid in de plaats van de gemeenten Rhoon en
Poortugaal.
4. Bij de toepassing van het derde lid, tweede volzin, wordt ten
aanzien van de bijdragen van gemeenten die verband houden met taken met
betrekking tot de buitenstedelijke recreatie in plaats van het jaar 1984
uitgegaan van het jaar 1985.
5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister op verzoek
van gedeputeerde staten van Zuid-Holland dan wel van burgemeester en
wethouders van één van de gemeenten bepalen dat, en tot welke hoogte,
gedurende ten hoogste twee kalenderjaren na het kalenderjaar waarin de
datum van opheffing is gelegen bijdragen als bedoeld in het vierde lid
door gemeenten aan het provinciaal bestuur worden verstrekt.
Artikel 8
1. De gemeenschappelijke regelingen waarin het openbaar lichaam
deelneemt op de dag voorafgaande aan de datum van opheffing, blijven
van kracht.
2. De deelnemers aan gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in
het eerste lid treffen voor zoveel nodig binnen zes maanden na de datum
van de opheffing met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen
de in verband met de opheffing van het openbaar lichaam nodige
voorzieningen. Zij kunnen daarbij afwijken van de bepalingen van die
regelingen met betrekking tot wijziging en opheffing van de regeling en
het toe- en uittreden van deelnemers. De in de eerste volzin genoemde
termijn kan door Onze Minister worden verlengd.
3. Indien de voorzieningen, bedoeld in het tweede lid, niet
binnen de daarvoor gestelde termijn zijn getroffen, kan dit geschieden
door Onze Minister.
4. De leden van bij gemeenschappelijke regeling ingestelde
organen, aangewezen vóór de datum van opheffing door het openbaar
lichaam, blijven in deze organen zitting hebben totdat de deelnemers zo
nodig met afwijking van hetgeen bij de regeling ten aanzien van de
zittingsduur is bepaald, in de aanwijzing hebben voorzien.
§ 3. De bestuurders en het personeel van het openbaar lichaam
Artikel 9
1. Met ingang van de datum van opheffing worden de leden van
het dagelijks bestuur van Rijnmond eervol ontslagen.
2. Op de voorzitter van de raad van Rijnmond zijn de wettelijke
bepalingen inzake gewezen burgemeesters, op de andere leden van het
dagelijks bestuur van Rijnmond die inzake gewezen wethouders van
overeenkomstige toepassing.
3. De uitkeringen die ingevolge een verordening als bedoeld in
artikel 131 juncto artikel 130 van de Algemene pensioenwet politieke
ambtsdragers (Stb. 1969, 594) aan hen zijn verschuldigd, komen
ten laste van de provincie Zuid-Holland.
Artikel 10
1. Met ingang van de datum van opheffing zijn de ambtenaren van
rechtswege in dienst van de provincie Zuid-Holland.
2. Binnen één maand na de datum van opheffing stelt Onze
Minister zoveel mogelijk in overleg met gedeputeerde staten van
Zuid-Holland en met de colleges van burgemeester en wethouders van de
gemeenten het aantal ambtenaren vast, dat is belast met de behartiging
van de belangen die krachtens artikel 38, eerste lid, van de Wet
openbaar lichaam Rijnmond, dan wel anderszins, door gemeentebesturen aan
dat lichaam zijn toevertrouwd, alsmede met de taken van dat lichaam
ingevolge de Wet Ambulancevervoer (Stb. 1971, 369).
3. Zoveel mogelijk in overleg met de colleges van burgemeester en
wethouders van de gemeenten wijzen gedeputeerde staten van Zuid-Holland
de ambtenaren aan die zijn belast met de werkzaamheden, voortvloeiend
uit de behartiging van belangen als bedoeld in het tweede lid, alsmede
de gemeente of gemeenten, in welker dienst de werkzaamheden van elk van
die ambtenaren zullen worden verricht. Beide aanwijzingen geschieden
binnen negen maanden na de datum van opheffing.
4. De krachtens het derde lid aangewezen ambtenaren gaan
uiterlijk een jaar na de datum van opheffing over in dienst van de
krachtens dat lid aangewezen gemeente of gemeenten.
5. Voor zover aan het vierde lid eerder uitvoering wordt gegeven
dan het in dat lid genoemde tijdstip vindt na afloop van het jaar een
verrekening plaats tussen de provincie en de desbetreffende gemeente of
gemeenten met betrekking tot de bijdragen inzake de belangen en taken,
bedoeld in het tweede lid.
6. Voor zover toepassing is gegeven aan artikel 7, vijfde lid,
blijven de ambtenaren, krachtens het derde lid aangewezen in verband met
de in artikel 7, vierde lid, bedoelde taken, in dienst van de provincie
Zuid-Holland tot het tijdstip waarop de in artikel 7, vijfde lid,
bedoelde bijdragen niet meer aan die provincie worden verstrekt.
7. Voor zover een aanwijzing, als bedoeld in het derde lid,
gedaan is in verband met taken die zullen worden verricht door het
orgaan van een gemeenschappelijke regeling, waarin wordt deelgenomen
door de provincie Zuid-Holland, kunnen gedeputeerde staten van
Zuid-Holland, zoveel mogelijk in overleg met de colleges van
burgemeester en wethouders van de gemeenten, in afwijking van het vierde
lid bepalen, dat de desbetreffende ambtenaren in dienst blijven van de
provincie.
Artikel 11
1. De overgang van ambtenaren, bedoeld in artikel 10, eerste en
vierde lid, vindt plaats in dezelfde salarispositie, op dezelfde voet
en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als voor elk van die
ambtenaren gold bij het openbaar lichaam.
2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, vervullen in dienst
van het lichaam waarnaar zij zijn overgegaan, een functie die zoveel
mogelijk overeenkomt met de functie die zij laatstelijk bij het openbaar
lichaam vervulden. De eden en beloften, door hen in verband met hun ambt
afgelegd, worden geacht mede op de nieuwe dienstvervulling betrekking te
hebben.
§ 4. De rechten en verplichtingen
Artikel 12
1. Alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam gaan
met ingang van de datum van opheffing over op de provincie
Zuid-Holland, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
2. Onze Minister kan, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en
burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeenten gehoord, de
rechten en verplichtingen aanwijzen die behoren bij de voorheen door het
openbaar lichaam uitgeoefende gemeentetaken, alsmede de gemeenten
waarnaar die rechten en verplichtingen overgaan.
3. De krachtens het tweede lid aangewezen rechten en
verplichtingen gaan uiterlijk een jaar na de datum van opheffing tegen
boekwaarde over naar de krachtens dat lid aangewezen gemeenten zonder
dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd, met uitzondering van de
rechten en verplichtingen die verband houden met de taken, bedoeld in
artikel 7, vierde lid, indien aan het vijfde lid van dat artikel
toepassing is gegeven. Laatstbedoelde rechten en verplichtingen gaan op
dezelfde wijze over op het tijdstip waarop de in artikel 7, vijfde lid,
bedoelde bijdragen niet meer aan de provincie worden verstrekt.
4. Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het openbaar
lichaam betrokken is, worden met ingang van de datum van opheffing
voortgezet door of tegen de provincie Zuid-Holland. Ten aanzien van de
rechtsgedingen is het bepaalde in de artikelen 254-262 van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing op gemeenten
in zoverre het gaat om procedures en gedingen met betrekking tot rechten
en verplichtingen als bedoeld in het derde lid.
6. Ten aanzien van de in het eerste en het derde lid begrepen
registergoederen zal verandering in de tenaamstelling in de kadastrale
legger plaatshebben. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland doen de
daartoe nodige opgaven aan de hypotheekbewaarder.
7. Burgemeester en wethouders van elk der krachtens het tweede
lid aangewezen gemeenten zijn te allen tijde bevoegd, kosteloos inzage
te nemen van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam voor zover
geheel of mede betrekking hebbend op bevoegdheden die naar die gemeenten
zijn overgegaan en daarvan duplicaten te vorderen. De kosten, gemoeid
met de vervaardiging en het vervoer van deze duplicaten komen voor de
helft ten laste van de provincie Zuid-Holland en voor de andere helft
van de desbetreffende gemeente.
Artikel 13
1. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland dragen met ingang van
de datum van opheffing zorg voor de voortzetting en afsluiting van de
financiële administratie en het kasbeheer alsmede voor het opmaken en
de vaststelling van de rekening van het openbaar lichaam.
2. Met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden
zijn de regelen, bedoeld in artikel 62 van de Wet openbaar lichaam
Rijnmond, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14
1. Gedeputeerde staten van Zuid-Holland dragen uiterlijk een
jaar na de datum van opheffing zorg voor de vereffening van het
vermogen van het openbaar lichaam.
2. Het saldo van de vereffening van dat vermogen komt ten bate
onderscheidenlijk ten laste van de provincie Zuid-Holland.
3. Op lasten en baten van het openbaar lichaam welke na het
tijdstip van vereffening van zijn vermogen bekend worden, is het
bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 15
Op verzoek van gedeputeerde staten van Zuid-Holland dan wel van
burgemeester en wethouders van een belanghebbende gemeente bepaalt Onze
Minister, de andere belanghebbende dan wel belanghebbenden gehoord, of
in verband met het bepaalde in de artikelen 7, derde en vierde lid, en
12 een nadere verrekening tussen gemeenten dan wel met de provincie
Zuid-Holland dient plaats te vinden. Hij bepaalt dan tevens de hoogte
van het bedrag en zo nodig, de wijze van betaling daarvan.
§ 5. Slotbepalingen
Artikel 16
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 17
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 18
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 19
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 20
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]
Artikel 21
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving]