Nadere regelgeving:
- Geen
WET van 29 januari 2004, houdende nieuwe
regelen inzake tuchtrechtspraak in de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie (Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2002)
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de
verbreding van de toepassing van het tuchtrecht in de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisatie wenselijk is het tuchtprocesrecht te herzien;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Algemeen
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a. bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66,
vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie;
b. het College: het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Hoofdstuk II. Tuchtrechtelijke maatregelen
Artikel 2
1.De tuchtrechtelijke maatregelen in de zin van artikel 104 van de Wet
op de bedrijfsorganisatie, die op overtreding van verordeningen van een
bedrijfslichaam kunnen worden gesteld, zijn:
a. berisping;
b. geldboete;
c. openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de betrokkene;
d. het onder verscherpte controle stellen van het bedrijf van de
betrokkene op zijn kosten voor ten hoogste twee jaren.
2.De maatregel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, kan slechts
worden opgelegd op vordering van de voorzitter van het bedrijfslichaam
die de zaak aanhangig heeft gemaakt. De vordering omschrijft de in het
kader van de verscherpte controle te nemen maatregelen en bevat een
raming van de kosten daarvan.
3.De kosten van de verscherpte controle worden in de uitspraak op een
bepaald bedrag geschat.
Artikel 3
De tuchtrechtelijke maatregel van berisping bestaat uit een
schriftelijke of mondelinge vermaning tot de betrokkene in verband met
het begane feit.
Artikel 4
1.De geldboete bedraagt ten minste € 3 en ten hoogste een bedrag van
de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht.
2.Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een
overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten
voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is
verkregen, hoger is dan een kwart van de geldboete van de derde
categorie, kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste de vierde
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.
3.De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden
opgelegd.
Artikel 5
1.In de gevallen, waarin het tuchtgerecht de openbaarmaking van zijn
uitspraak gelast, bepaalt het tevens de wijze, waarop aan die last
uitvoering wordt gegeven.
2.De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald
bedrag geschat.
Artikel 6
1.Indien een feit, dat tuchtrechtelijk kan worden afgedaan, wordt begaan
door of vanwege een rechtspersoon of een vennootschap, wordt de
tuchtrechtelijke vervolging ingesteld en worden maatregelen genomen
tegen:
a. die rechtspersoon of die vennootschap,
b. hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven of die feitelijk
leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten, of
c. beiden.
2.Een feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon of
een vennootschap, indien het begaan wordt door personen, die hetzij uit
hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde handelen in
de sfeer van de rechtspersoon of de vennootschap, ongeacht of deze
personen ieder afzonderlijk het feit hebben begaan, dan wel bij hen
gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.
3.Indien een tuchtrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen een
rechtspersoon of een vennootschap, wordt deze tijdens de vervolging
vertegenwoordigd door de bestuurder en, indien er meer bestuurders zijn,
door één dezer.
Hoofdstuk III. De tuchtgerechten
Artikel 7
1.Een hoofdproductschap, een hoofdbedrijfschap en een product- of
bedrijfschap dat geen onderdeel uitmaakt van een hoofdproduct- of
hoofdbedrijfschap hebben een tuchtgerecht.
2.Het tuchtgerecht oordeelt over feiten waarop een tuchtrechtelijke
maatregel is gesteld:
a. bij verordening van het bedrijfslichaam waarvoor het is ingesteld dan
wel, indien het een hoofdproductschap of hoofdbedrijfschap betreft, van
een bedrijfslichaam dat van dat hoofdproductschap of hoofdbedrijfschap
onderdeel uitmaakt, voor zover in die verordening die bevoegdheid niet
aan een ander tuchtgerecht is toebedeeld;
b. bij verordening van een ander bedrijfslichaam, voor zover bij die
verordening het tuchtgerecht daartoe is aangewezen;
c. bij of krachtens de wet.
3.De aanwijzing van een tuchtgerecht als bedoeld in het tweede lid,
onderdeel b, behoeft de instemming van het bedrijfslichaam waarvoor dat
tuchtgerecht is ingesteld.
Artikel 8
Een tuchtgerecht heeft een voorzitter, leden en een secretaris.
Artikel 9
1. De voorzitter en de secretaris voldoen aan
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|