WET van 6 oktober 1966, houdende nieuwe regeling van het
kwekersrecht, alsmede van het verkeer met teeltmateriaal van landbouw-
en tuinbouwgewassen
WIJ JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses
van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een
nieuwe regeling van het kwekersrecht, alsmede van het verkeer met
teeltmateriaal van landbouw- en tuinbouwgewassen vast te stellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. Begripsbepalingen
Artikel 1
Deze wet verstaat onder:
"Onze Minister": Onze Minister van Landbouw en Visserij;
"de Raad": De Raad voor het Kwekersrecht, genoemd in
artikel 5;
"Unie": Unie tot bescherming van kweekprodukten, gevormd
door de staten die partij zijn bij het Internationaal Verdrag tot
bescherming van kweekprodukten, gesloten te Parijs op 2 december 1961.
"Unie-Staat": een Staat, welke deel uitmaakt van de Unie.
Artikel 2
Deze wet verstaat onder:
ras: een plantengroep binnen één botanisch taxon van de laagst
bekende rang, welke groep, ongeacht of volledig wordt voldaan aan de
voorwaarden welke deze wet stelt voor de verlening van een kwekersrecht,
kan worden
– gedefinieerd aan de hand van de expressie van de
eigenschappen die het resultaat is van een bepaald genotype of een
combinatie van genotypen;
– onderscheiden van elke andere plantengroep op grond van de
expressie van tenminste één van die eigenschappen en
– beschouwd als een eenheid, gezien zijn geschiktheid om
onveranderd te worden vermeerderd;
"teeltmateriaal": planten en plantedelen, welke bestemd
zijn om door middel van uitplant, uitzaai of op andere wijze voor de
teelt van gewassen te dienen;
"verhandelen": te koop aanbieden, verkopen en afleveren;
"in het verkeer brengen": voor de eerste maal verhandelen.
Artikel 3
1. Waar in deze wet wordt gesproken van landbouwgewassen,
worden daaronder mede begrepen:
a. blauwmaanzaad (Papaver somniferum L.), gele mosterd (Sinapis
alba L.), karwij (Carum carvi L.) en witte klaver (Trifolium repens L.);
b. de rassen van erwt (Pisum Sativum L.), mais (Zea
mays L.), raap (Brassica campestris L. var. rapa (L.) Hartm.), ramenas
(Raphanus sativus L. var. niger (Mill.) Pers.), stamboon (Phaseolus
vulgaris L.) en wortel (Daucus carota L.), welke niet ingevolge
het tweede lid onder de tuinbouwgewassen worden begrepen.
2. Waar in deze wet wordt gesproken van tuinbouwgewassen worden
daaronder mede begrepen:
a. van erwt de rassen, welke in aanmerking komen om uitsluitend of
overwegend te worden geteeld om vers te worden geoogst voor menselijke
consumptie;
b. van mais de rassen van pofmais en suikermais;
c. van raap en ramenas de rassen, welke in aanmerking komen om
uitsluitend of overwegend te worden geteeld voor menselijke
consumptie;
d. van stamboon de rassen, welke in aanmerking komen om uitsluitend
of overwegend te worden geteeld om vers te worden geoogst;
e. van wortel de rassen van rode wortel.
3. Voorts worden onder de tuinbouwgewassen begrepen:
a. de rassen van landbouwgewassen, welke in aanmerking komen om
uitsluitend of overwegend voor sierdoeleinden te worden geteeld;
b. de bosbouwgewassen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van andere
dan in de vorige leden genoemde cultuurgewassen, rassen of groepen van
rassen worden bepaald, dat zij voor de toepassing van deze wet als
landbouwgewas dan wel als tuinbouwgewas worden beschouwd.
Hoofdstuk II. Het Nederlands Rassenregister en de Raad voor het
Kwekersrecht
Artikel 4
1. Er is een register, dat bestemd is voor de inschrijving van
groepen van planten, waarvan is vastgesteld, dat het rassen zijn. Het
register is openbaar en draagt de naam van Nederlands Rassenregister.
2. De inrichting van het Nederlands Rassenregister wordt bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld.
Artikel 5
1. Er is een Raad voor het Kwekersrecht bestaande uit:
a. een Centrale Afdeling;
b. een Afdeling Landbouwgewassen;
c. een Afdeling Tuinbouwgewassen;
d. een Afdeling van Beroep.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bij de afdelingen
onderafdelingen worden ingesteld.
Artikel 6
1. In de Raad hebben zitting:
a. een voorzitter;
b. drie vice-voorzitters;
c. tenminste drie en ten hoogste zeven leden voor iedere afdeling
of onderafdeling.
2. Aan de Raad worden een secretaris en een of meer
adjunct-secretarissen toegevoegd.
Artikel 7
1. Wij benoemen de voorzitter, de vice-voorzitters en de
overige leden van de Raad. De benoeming geschiedt voor een tijd van
vijf jaren.
2. De in het vorige lid bedoelde personen zijn bij hun aftreden
weder benoembaar. Zij kunnen op eigen verzoek door Ons worden ontslagen.
3. Alvorens hun ambt te aanvaarden wordt de voorzitter door Onze
Minister en worden de vice-voorzitters en overige leden door de
voorzitter beëdigd.
4. Bij het bereiken van de ouderdom van zeventig jaren wordt aan
de voorzitter, de vice-voorzitters en de overige leden ontslag verleend
met ingang van de eerstvolgende maand.
Artikel 8
1. Echtgenoten of geregistreerde partners, bloed- en
aanverwanten tot de derde graad ingesloten kunnen niet tezamen zitting
hebben in dezelfde afdeling, tenzij deze in onderafdelingen is
ingedeeld; in het laatste geval kunnen zij niet tezamen zitting hebben
in dezelfde onderafdeling.
2. Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap
onderscheidenlijk de zwagerschap eerst mocht zijn aangegaan
onderscheidenlijk ontstaan na de benoeming, kan de jongst benoemde,
behoudens verlof van Onze Minister, niet langer in de afdeling of in de
onderafdeling zitting houden.
3. De zwagerschap houdt op door de ontbinding van het huwelijk of
het geregistreerd partnerschap, dat haar veroorzaakte.
4. De leden, die in eerste aanleg in een zaak zitting hebben
gehad, mogen niet deelnemen aan de behandeling daarvan in de Afdeling
van Beroep.
Artikel 9
1. De secretaris en adjunct-secretarissen worden benoemd door
Onze Minister.
2. Voor benoeming komt in aanmerking degene:
a. aan wie door een universiteit dan wel de Open Universiteit
waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en
tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of
b. die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking
heeft, het doctoraat in de rechtsgeleerdheid of het recht om de titel
meester te voeren heeft verkregen.
3. De graden, het doctoraat of het recht, bedoeld in het tweede
lid, moeten zijn verkregen op grond van het afleggen van een examen aan
een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs in het Nederlands
burgerlijk recht, handelsrecht, staatsrecht en strafrecht.
3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend
door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als
bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek,
of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de
toepasselijkheid van het tweede lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld
aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.
In die algemene maatregel van bestuur kan tevens worden bepaald dat van
de exameneisen ten aanzien van bepaalde rechtsgebieden, genoemd in het
derde lid, kan worden afgeweken.
Artikel 10
1. Onverminderd hetgeen elders is bepaald, worden de
voorzitter, vice-voorzitters en de overige leden door Ons ontslagen:
a. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom, door aanhoudende
lichaamsziekte of tengevolge van zielsziekte;
b. wanneer zij onder curatele zijn gesteld.
2. Onverminderd hetgeen elders is bepaald, kunnen de in het
vorige lid bedoelde personen door Ons worden ontslagen:
a. bij overtreding van de artikelen 11 en 12;
b. wanneer zij in staat van faillissement zijn verklaard, ten
aanzien van hen de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is verklaard, zij surséance van betaling hebben verkregen
of wegens schulden gegijzeld zijn.
3. Alvorens het ontslag op grond van het in het vorige lid
bepaalde wordt verleend, wordt de betrokkene gehoord, althans behoorlijk
opgeroepen.
4. Wanneer zich een der omstandigheden voordoet, als bedoeld in
het tweede lid, is Onze Minister bevoegd de betrokkene in de uitoefening
van zijn ambt terstond te schorsen; de schorsing mag een termijn van
drie maanden niet overschrijden.
Op deze termijn is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.
Artikel 11
De voorzitter, vice-voorzitters, leden, secretaris en
adjunct-secretarissen zijn verplicht het geheim te bewaren omtrent
hetgeen hun in die hoedanigheid bekend wordt alsmede omtrent de
gevoelens bij de behandeling ener zaak geuit.
Artikel 12
De in het vorige artikel bedoelde personen mogen niet deelnemen aan
de behandeling van zaken, waarbij zij in enig opzicht betrokken zijn.
Artikel 13
Onze Minister stelt regelen vast voor de vergoeding van reis- en
verblijfkosten en voor de uitkering van een vacatiegeld aan de
voorzitter, de vice-voorzitters en de leden. Aan de voorzitter en de
vice-voorzitters kan Onze Minister in plaats van een vacatiegeld een
vaste jaarlijkse vergoeding toekennen.
Artikel 14
1. De Raad is bevoegd getuigen en deskundigen te horen.
2. Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht aan deze
oproep gevolg te geven.
3. De artikelen 164 en 165 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering vinden ten aanzien van de getuigen overeenkomstige
toepassing.
4. De Raad kan bevelen, dat getuigen, die hoewel behoorlijk
opgeroepen niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hem worden
gebracht.
5. Het bepaalde in de artikelen 171 tot en met 173, 177 en 179
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is ten aanzien van het
getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing.
6. De deskundigen zijn verplicht hun taak onpartijdig en naar
beste weten te verrichten. De Raad kan hun de verplichting tot
geheimhouding opleggen.
Artikel 15
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden
nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de samenstelling en de
werkwijze van de Raad en de beëdiging van de leden.
2. Hierbij worden onder meer geregeld:
a. de wijze van samenstelling en de bevoegdheden van de afdelingen
en onderafdelingen om werkzaamheden te verrichten aan de Raad
opgedragen;
b. de oproeping van aanvragers, verzoekers en andere
belanghebbenden en van getuigen en deskundigen;
c. de aan getuigen en deskundigen toe te kennen geldelijke
vergoedingen.
Artikel 16
1. Onze Minister stelt een tarief vast voor de verrichtingen
van de Raad met betrekking tot de inschrijvingen en aantekeningen in
en de afgifte van afschriften en uittreksels uit het Nederlands
Rassenregister, alsmede voor het uitbrengen van adviezen als bedoeld
in artikel 41, vierde lid.
2. De Raad neemt geen stukken in behandeling en verstrekt geen
afschriften en uittreksels uit het Nederlands Rassenregister, zolang
niet het ingevolge het vorige lid verschuldigde bedrag is voldaan.
Artikel 17
Alle stukken gericht tot en uitgaande van de Raad zijn vrij van zegel
en van de formaliteit van registratie.
Hoofdstuk III. De inschrijving van rassen in het Nederlands
Rassenregister
Artikel 18
1. In het Nederlands Rassenregister worden ingeschreven:
a. rassen, waarvoor kwekersrecht is verleend;
b. door of namens Onze Minister aangewezen rassen van
landbouwgewassen en van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
tuinbouwgewassen, welke voldoen aan de in artikel 29, eerste lid,
onder a, b en c gestelde eisen, doch waarvoor geen
kwekersrecht kan worden verleend.
2. In het Nederlands Rassenregister worden met inachtneming van
bij algemene maatregel van bestuur te stellen regelen op aanvrage van de
kweker ingeschreven andere dan in het eerste lid, onder b,
bedoelde rassen, waarvoor geen kwekersrecht kan worden verleend en welke
behoren tot bij algemene maatregel van bestuur aangewezen
landbouwgewassen. Deze regelen kunnen mede inhouden de verplichting voor
de kweker tot het betalen van een daarbij vast te stellen jaarcijns.
3. De inschrijving geschiedt door de Raad door vermelding van de
door de Raad vastgestelde karakteriserende beschrijving en benaming van
het ras.
4. De ingeschreven benaming wordt aangemerkt als soortaanduiding.
Artikel 19
1. De benaming moet geschikt zijn om het ras waarvoor zij wordt
gebezigd, te identificeren. Zij mag met name niet uitsluitend uit
cijfers bestaan, tenzij dit een gevestigd gebruik is voor de
aanduiding van rassen van het betreffende gewas, en mag voorts niet
zodanig zijn, dat zij tot vergissing aanleiding kan geven of
verwarring zou kunnen stichten omtrent de karakteriserende
eigenschappen, de waarde of de identiteit van het ras of omtrent de
identiteit van de kweker. Zij moet in het bijzonder verschillen van
iedere benaming, die in enige Unie-Staat een reeds bestaand ras van
hetzelfde of van een verwant cultuurgewas aanduidt.
2. De benaming mag voorts niet in strijd zijn met de openbare
orde of de goede zeden.
3. De benaming moet gelijk zijn aan die, welke reeds in enige
Unie-Staat voor het ras is ingeschreven, mits deze voor gebruik hier te
lande geschikt is.
4. Geen benaming wordt vastgesteld waarvan de Raad blijkt, dat
deze zodanig met een handelsnaam of merk overeenstemt, dat uit het
gebruik daarvan verwarring omtrent de aard of herkomst van waren is te
duchten.
Artikel 20
1. Op de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van de
benaming van het ras als bedoeld in artikel 18, derde lid, is afdeling
3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
2. Het Bureau voor de Industriële Eigendom is verplicht aan de
Raad desgevraagd inlichtingen te verstrekken omtrent bij hem
ingeschreven merken.
Artikel 21
1. Bij de aanvrage tot verlening van kwekersrecht en bij de
aanvrage als bedoeld in artikel 18, tweede lid, doet de aanvrager een
voorstel voor de benaming van het ras.
2. Hij kan ook volstaan met een voorlopige aanduiding. In dat
geval is hij verplicht op een nader door de Raad te bepalen tijdstip een
voorstel voor de benaming te doen.
3. Het voorstel voor de benaming gaat vergezeld van een akte,
inhoudende, dat de aanvrager, ingeval de voorgestelde benaming wordt
ingeschreven, afstand doet van de rechten, welke hem in enige Unie-Staat
met betrekking tot deze benaming voor gelijke of gelijksoortige waren
mochten toekomen.
Van deze akte zendt de Raad afschrift aan het Bureau van de
Industriële Eigendom en aan het Bureau van de Unie, zodra de
inschrijving van de benaming heeft plaats gevonden.
4. De Raad stelt de voorgestelde benaming of de in artikel 19,
derde lid, bedoelde benaming vast, tenzij hij van oordeel is dat artikel
19 zich daartegen verzet. In dat geval stelt hij de aanvrager in de
gelegenheid een andere benaming voor te stellen.
Artikel 22
1. De Raad kan ook een voorlopige karakteriserende beschrijving
vaststellen en inschrijven.
2. De Raad kan de beschrijving aanvullen en schrijft deze
aanvulling in:
a. op verzoek van de rechthebbende;
b. ambtshalve, indien dit in verband met de beschrijving van een
ander ras noodzakelijk is, in welk geval de rechthebbende wordt
gehoord, of om andere redenen, doch dan alleen in overeenstemming met
de rechthebbende.
3. Onder rechthebbende in het tweede lid wordt verstaan de houder
van het kwekersrecht, onderscheidenlijk de kweker van een in artikel 18,
tweede lid, bedoeld ras.
Artikel 23
1. Indien het gebruik van een ingeschreven benaming voor
teeltmateriaal van het ras, waarvoor deze is ingeschreven, op grond
van een aan een ander met betrekking tot deze benaming toekomend recht
bij rechterlijke uitspraak wordt verboden, haalt de voorzitter van de
Raad op verzoek van de meest gerede partij de ingeschreven benaming
door en schrijft hij een voorlopige aanduiding als benaming in, zo
mogelijk in overleg met de houder van het kwekersrecht,
onderscheidenlijk met de kweker van een in artikel 18, tweede lid,
bedoeld ras.
2. De Raad stelt een gewijzigde benaming vast, na de houder van
het kwekersrecht onderscheidenlijk de kweker van een in artikel 18,
tweede lid, bedoeld ras in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een
daarbij te bepalen termijn een andere benaming voor te stellen en
schrijft de gewijzigde benaming in.
3. Indien komt vast te staan dat een ras niet onder de
ingeschreven benaming kan worden opgenomen op een door de Europese
Gemeenschap voor het gewas, waartoe het ras behoort, ingestelde
rassenlijst, kan de voorzitter van de Raad op een daartoe strekkend
verzoek van de houder van het kwekersrecht een ingeschreven benaming
doorhalen en een voorlopige aanduiding als benaming inschrijven. Het
tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 24
1. Van de in dit Hoofdstuk bedoelde aanvragen en verzoeken en
van de intrekking en afwijzing van de aanvragen en verzoeken wordt
aantekening gedaan in het Nederlands Rassenregister.
2. In de Nederlandse Staatscourant wordt mededeling gedaan
van de in dit Hoofdstuk bedoelde inschrijvingen en van de aantekeningen
van de in artikel 18, tweede lid, bedoelde aanvragen en van de
intrekking en afwijzing van deze aanvragen.
Artikel 25 [Vervallen per 01-07-2005]
Artikel 26
1. Van de beslissingen van
de Raad ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van de beslissingen
ingevolge artikel 20 en artikel 23, tweede lid, staat beroep open op de
Afdeling van Beroep.
2. Van de eindbeslissingen van de Raad ingevolge artikel 20 en
artikel 23 tweede lid, staat beroep open op het gerechtshof te
's-Gravenhage, dat in raadkamer beslist. Van de instelling van het
beroep en van de beslissing van het gerechtshof geeft de griffier binnen
drie dagen kennis aan de Raad.
3. Het beroep kan worden ingesteld door degene aan wie de
beslissing wordt bekendgemaakt.
4. Het beroep, bedoeld in het tweede lid, kan binnen zes weken na
de bekendmaking van de beslissing worden ingesteld door inzending van
een met redenen omkleed verzoekschrift.
Artikel 27
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
voorschriften gegeven met betrekking tot:
a. de in dit Hoofdstuk bedoelde aanvragen en verzoeken;
b. de bepaling van het tijdstip, waarop de onder a
bedoelde aanvragen en verzoeken geacht worden bij de Raad te zijn
ingediend;
c. het horen van belanghebbenden in gevallen waarin afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.
Artikel 28
De in dit Hoofdstuk bedoelde inschrijvingen en aantekeningen
krachtens beslissingen, waartegen beroep openstaat, geschieden, zodra op
het beroep is beslist of de beroepstermijn verstreken is, zonder dat
beroep is ingesteld, dan wel zodra van het beroep afstand is gedaan door
een schriftelijke daartoe strekkende kennisgeving aan de Raad.
Hoofdstuk IV. Het kwekersrecht
Afdeling I. De aanspraak op verlening van kwekersrecht
Artikel 29
1. Voor nieuwe rassen van alle tot het plantenrijk behorende
gewassen kan kwekersrecht worden verleend. Het kwekersrecht wordt
verleend indien het ras:
a. zich op het tijdstip van indiening van de aanvraag tot verlening
van kwekersrecht duidelijk onderscheidt van elk ander ras, waarvan het
bestaan op dat tijdstip algemeen bekend is;
b. wat zijn van belang zijnde eigenschappen betreft voldoende
homogeen is, in aanmerking genomen de bijzonderheden, welke aan zijn
vermeerdering eigen zijn;
c. bestendig is, in dier voege dat zijn van belang zijnde
eigenschappen onveranderd blijven in de loop van zijn
achtereenvolgende vermeerderingen, of in het geval van een bijzondere
vermeerderingscyclus, aan het einde van iedere cyclus.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a,
worden in elk geval als algemeen bekend aangemerkt rassen waarvoor in
enig land of in enige groep van landen een aanvraag tot verlening van
kwekersrecht of tot inschrijving van dat ras in een officieel
rassenregister is ingediend, vanaf de datum van de aanvraag, mits deze
aanvraag leidt of heeft geleid tot verlening van kwekersrecht dan wel
inschrijving in dat rassenregister.
3. Een ras wordt niet als nieuw aangemerkt indien op het tijdstip
van de indiening van de aanvraag tot verlening van het kwekersrecht,
teeltmateriaal of geoogst materiaal van dat ras met toestemming van
degene die het ras door eigen arbeid heeft gekweekt of die het heeft
ontdekt en ontwikkeld of diens rechtverkrijgende, met het oog op
exploitatie van het ras
a. in Nederland reeds langer dan één jaar tevoren is verkocht of
anderszins aan anderen ter beschikking is gesteld;
b. buiten Nederland reeds langer dan zes jaar tevoren is verkocht
of anderszins aan anderen ter beschikking is gesteld, voor zover het
een ras betreft dat behoort tot een gewas van bomen of wijnstokken;
c. buiten Nederland reeds langer dan vier jaar tevoren is verkocht
of anderszins aan anderen ter beschikking is gesteld, voor zover het
een ras betreft dat behoort tot een ander dan de in onderdeel b
bedoelde gewassen.
4. Het feit, dat materiaal van een ras reeds aan anderen ter
beproeving is verstrekt, ter inschrijving is aangeboden of reeds is
ingeschreven in een officieel register kan niet aan de kweker van dat
ras of zijn rechtverkrijgende worden tegengeworpen.
Artikel 30
1. De aanspraak op verlening van kwekersrecht komt toe aan
degene die een ras door eigen arbeid heeft gekweekt of heeft ontdekt
en ontwikkeld dan wel diens rechtverkrijgende.
2. Indien het ras buiten Nederland hetzij door een natuurlijke
persoon, die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, hetzij door een
rechtspersoon zonder zetel in Nederland, is gekweekt of ontdekt en
ontwikkeld, bestaat gelijke aanspraak op verlening van kwekersrecht voor
zover Nederland krachtens een internationale overeenkomst gehouden is
kwekersrecht te verlenen.
3. Indien een ras buiten Nederland is gekweekt of ontdekt en
ontwikkeld, terwijl de in het tweede lid bedoelde gehoudenheid niet
bestaat, kan voor het ras kwekersrecht worden verleend, indien Onze
Minister van oordeel is, dat die verlening in het belang is van de
bodemcultuur in Nederland. Onze Minister kan aan de verlening
voorschriften verbinden en hij kan de aan de kweker ingevolge deze wet
toekomende rechten in omvang beperken.
Artikel 31
1. Indien de persoon, bedoeld in artikel 30, eerste lid, een
ras heeft gekweekt of heeft ontdekt en ontwikkeld in het kader van een
dienstbetrekking of in het kader van een overeenkomst tot het
verrichten van diensten ten behoeve van een ander, anders dan tegen
loon, welke dienstbetrekking of overeenkomst met zich meebrengt, dat
hij kweek- of ontwikkelingsarbeid verricht met betrekking tot het
gewas, waartoe dat ras behoort, komt de aanspraak op verlening van
kwekersrecht toe aan de werkgever dan wel opdrachtgever dan wel de
rechtverkrijgende van de werkgever of opdrachtgever.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, heeft degene die het
ras heeft gekweekt of ontdekt en ontwikkeld, aanspraak op een vergoeding
naar billijkheid, tenzij een zodanige vergoeding reeds geacht kan worden
begrepen te zijn in het door hem genoten loon of in de door hem genoten
voordelen.
3. Elk beding, waarbij van het bepaalde in het tweede lid wordt
afgeweken, is nietig.
Artikel 32
Indien twee of meer personen, anders dan in het geval bedoeld in
artikel 31, in samenwerking een nieuw ras hebben gekweekt dan wel
ontdekt en ontwikkeld, hebben zij gezamenlijk aanspraak op verlening van
kwekersrecht.
Artikel 33
Indien ingevolge het bepaalde in artikel 30 twee of meer personen
onafhankelijk van elkaar aanspraak op verlening van kwekersrecht voor
een zelfde nieuw ras zouden kunnen maken, komt de aanspraak op verlening
van kwekersrecht toe aan hem, die het eerst een aanvrage daartoe heeft
ingediend.
Artikel 34
1. Hij, die in een andere Unie-Staat overeenkomstig de in die
Staat geldende voorschriften een aanvraag tot verlening van
kwekersrecht heeft ingediend, geniet, ter verkrijging van kwekersrecht
in Nederland voor hetzelfde ras een recht van voorrang, mits hij:
a. binnen twaalf maanden na het indienen van de aanvraag in die
Unie-Staat, de dag dier aanvrage daaronder niet begrepen, in Nederland
een voorlopige aanvraag indient en daarbij schriftelijk een beroep
doet op het recht van voorrang, en
b. binnen drie maanden na de indiening van de voorlopige aanvraag
een door de bevoegde autoriteit in de Staat der eerste aanvraag
gewaarmerkt afschrift van de aldaar door hem ingediende stukken
overlegt, en
c. binnen twee jaren na afloop van de onder a genoemde
termijn een volledige aanvraag, als bedoeld in artikel 35, indient.
2. De voorrang houdt in, dat in afwijking in zoverre van het
bepaalde in de artikelen 29 en 33 op de hier te lande door hem, wie de
voorrang toekomt, gedane aanvraag niet van invloed is, hetgeen in de
tijd, verlopen tussen de indiening van de aanvraag in het andere land en
de voorlopige aanvraag in Nederland is geschied, en wel met name niet de
indiening van een aanvraag door een ander of het in het verkeer brengen
van teeltmateriaal van het ras.
Afdeling II. De verlening van kwekersrecht
Artikel 35
1. De aanvrage tot verlening van kwekersrecht wordt gericht tot
en de verlening geschiedt door de Raad.
2. De aanvrage moet, naast hetgeen door artikel 21 met betrekking
tot de benaming wordt gevorderd, bevatten zowel een duidelijke
beschrijving van het ras als een nauwkeurige aanduiding van de
eigenschappen, waardoor het ras zich van andere rassen van hetzelfde
cultuurgewas onderscheidt.
3. Een voor het onderzoek voldoende hoeveelheid materiaal van het
ras, waarop de aanvrage betrekking heeft, dient op vordering van de Raad
en overeenkomstig nader door de Raad te stellen eisen aan de Raad ter
beschikking te worden gesteld.
4. Indien een aanvrager geen woonplaats of zetel binnen het
grondgebied van de Europese Gemeenschap heeft, is hij verplicht binnen
Nederland domicilie te kiezen bij een gemachtigde, welke keuze voor de
toepassing van deze wet wordt geacht van kracht te blijven, totdat
schriftelijk aan de Raad is kennis gegeven van wijziging van het gekozen
domicilie.
Artikel 36
Van de aanvrage alsmede van de intrekking en de afwijzing van een
aanvrage wordt aantekening gedaan in het Nederlands Rassenregister.
Artikel 36a
1. De houder van een kwekersrecht kan een redelijke vergoeding
vorderen van hem, die in de periode gelegen tussen de aanvrage van het
kwekersrecht en de verlening van het kwekersrecht overeenkomstig
artikel 37, handelingen als bedoeld in artikel 40 heeft verricht met
betrekking tot het ras, waarvoor kwekersrecht is aangevraagd.
2. De vergoeding is alleen verschuldigd voor handelingen die zijn
verricht na afloop van dertig dagen, nadat de betrokkene bij
deurwaardersexploit is gewezen op de krachtens dit artikel aan de houder
van een kwekersrecht toekomende aanspraak.
3. Bij het deurwaardersexploit wordt een door de Raad gewaarmerkt
afschrift gevoegd van de ter zake van de aanvraag ingediende bescheiden
dan wel van passages daaruit, voor zover zij uitsluitend betrekking
hebben op de kenmerken van het ras waarvoor de aanvrage is ingediend en
op de aanduiding van de eigenschappen waardoor het zich van andere
rassen onderscheidt. Daartoe wordt niet gerekend de weergave van de
totstandkoming van het ras of van de genealogische bestanddelen.
4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op
handelingen verricht door diegene, die daartoe is gerechtigd krachtens
een overeenkomst met degene aan wie overeenkomstig artikel 30 of 31 de
aanspraak op verlening van het kwekersrecht toekomt.
Artikel 37
1. Bij het besluit tot verlening van kwekersrecht worden
overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 19, 20, 21 en 22, eerste
lid, de karakteriserende beschrijving en de benaming van het ras
vastgesteld.
2. Bij de inschrijving van het ras in het Nederlands
Rassenregister wordt gelijktijdig aantekening gedaan van de verlening
van het kwekersrecht.
3. Het kwekersrecht verkrijgt als dagtekening en begint te werken
de dag, nadat de in het vorige lid bedoelde inschrijving en aantekening
in het Nederlands Rassenregister zijn gedaan.
Artikel 38
Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van groepen van
cultuurgewassen worden bepaald, dat voor daartoe behorende rassen,
waarvoor kwekersrecht is verleend, de houder van het kwekersrecht
verplicht is tot betaling van een bij die algemene maatregel van bestuur
vast te stellen jaarcijns.
Artikel 39
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
voorschriften gegeven met betrekking tot:
a. de aanvragen tot verlening van kwekersrecht;
b. de bepaling van het tijdstip, waarop de aanvragen tot
verlening van kwekersrecht geacht worden bij de Raad te zijn
ingediend;
c. het horen van belanghebbenden in gevallen waarin afdeling 3.4
van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is.
Afdeling III. De rechten en verplichtingen van de houder van een
kwekersrecht
Artikel 40
1. De houder van een kwekersrecht op een ras heeft het
uitsluitend recht teeltmateriaal van dat ras voort te brengen of
verder te vermeerderen, ten behoeve van de vermeerdering te
behandelen, in het verkeer te brengen, verder te verhandelen, uit te
voeren, in te voeren, voor een van deze doeleinden in voorraad te
hebben alsmede deze handelingen te doen verrichten.
2. Het is aan anderen dan de houder van het kwekersrecht verboden
de in het eerste lid genoemde handelingen te verrichten. Dit verbod
geldt niet indien bij of krachtens deze wet of door de houder van het
kwekersrecht daarvoor toestemming is verleend.
3. Het verbod is niet van toepassing op:
a. handelingen die in de privésfeer en niet bedrijfsmatig zijn
verricht;
b. handelingen welke uitsluitend worden verricht voor
wetenschappelijk onderzoek;
c. handelingen welke worden verricht voor het kweken van nieuwe
rassen.
4. Het uitsluitend recht is tevens van toepassing op handelingen
met betrekking tot geoogst materiaal van het ras, planten en plantedelen
daaronder begrepen, dat is verkregen door gebruik van teeltmateriaal
waarvoor geen toestemming is verleend, tenzij de houder van het
kwekersrecht redelijkerwijs zijn recht met betrekking tot het
teeltmateriaal had kunnen uitoefenen.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor één of meer
gewassen of rassen worden bepaald dat het uitsluitend recht tevens van
toepassing is op handelingen met betrekking tot produkten die
rechtstreeks zijn vervaardigd met gebruikmaking van geoogst materiaal
van het ras waarvoor geen toestemming is verleend, tenzij de houder van
het kwekersrecht redelijkerwijs zijn recht met betrekking tot het
geoogst materiaal had kunnen uitoefenen.
Artikel 41
1. Het in artikel 40, eerste lid, bedoelde uitsluitend recht is
tevens van toepassing op de in dat lid bedoelde handelingen met
betrekking tot materiaal van
a. rassen, die zijn afgeleid van het in artikel 40, eerste lid,
bedoelde beschermde ras, tenzij het beschermde ras zelf is afgeleid
van een ander ras;
b. rassen die ingevolge het bepaalde in artikel 29 niet duidelijk
onderscheidbaar zijn van het beschermde ras;
c. rassen waarvan voor de voortbrenging telkens gebruik moet worden
gemaakt van het beschermde ras.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a,
wordt een ras beschouwd als afgeleid van een ander ras indien het
hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras dan wel van een
ras dat zelf hoofdzakelijk is afgeleid van het oorspronkelijke ras, met
behoud van de expressie van de wezenlijke eigenschappen welke het
resultaat zijn van een bepaald genotype of combinatie van genotypen van
het oorspronkelijke ras.
3. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing op
rassen waarvan het bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit
artikel algemeen bekend is. Artikel 29, tweede lid, is van
overeenkomstige toepassing.
4. De Raad kan op verzoek adviseren omtrent hetzij de vraag of
een ras, waarvoor door de Raad kwekersrecht is verleend afgeleid is van
een ander ras waarvoor door de Raad kwekersrecht is verleend, hetzij de
vraag of een ander, bij het verzoek aan te wijzen ras, is afgeleid van
het ras waarvoor het kwekersrecht is verleend. Het advies van de Raad
bevat de gronden waarop het rust.
Artikel 41a
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat
ten aanzien van een ras, behorende tot bij die algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen gewassen, het in artikel 40 bedoelde uitsluitend
recht niet van toepassing is op het gebruik voor
vermeerderingsdoeleinden binnen het eigen bedrijf van een teler van
door die teler geoogst materiaal van dat ras of een ras als bedoeld in
artikel 41, eerste lid, onderdeel a of b .
2. Aan het gebruik van geoogst materiaal voor
vermeerderingsdoeleinden binnen het eigen bedrijf, kunnen bij of
krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur
beperkingen of voorwaarden worden gesteld, welke onder meer betrekking
kunnen hebben op de maximale hoeveelheid te vermeerderen geoogst
materiaal en aan de houder van een kwekersrecht toekomende vergoedingen.
Artikel 41b
Het in artikel 40, eerste lid, bedoelde uitsluitend recht is niet van
toepassing op handelingen met materiaal van het beschermde ras of van
een ras als bedoeld in artikel 41, eerste lid, dat door of met
toestemming van de houder van het kwekersrecht, in Nederland of in één
der Lid-Staten van de Europese Unie of in een andere staat die partij is
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte in het
verkeer is gebracht of dat van zodanig materiaal is afgeleid, met
uitzondering van handelingen:
a. die een verdere vermeerdering van het ras, waartoe het
materiaal behoort, inhouden;
b. die uitvoer, anders dan voor verbruiksdoeleinden, van het
materiaal inhouden naar een land, waar voor rassen van het gewas,
waartoe het ras behoort, geen bescherming openstaat welke
vergelijkbaar is met de bescherming die op basis van het bepaalde in
deze wet kan worden verkregen.
Artikel 42
1. De houder van een kwekersrecht is verplicht de licenties te
verlenen welke in het algemeen belang noodzakelijk zijn.
2. De houder van een kwekersrecht is verplicht aan een
octrooihouder een licentie te verlenen tegen een redelijke vergoeding,
indien de octrooihouder een octrooi voor een biotechnologische
uitvinding niet kan exploiteren zonder inbreuk te maken op het
kwekersrecht van eerdere datum en de biotechnologische uitvinding een
belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang
vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras.
3. Indien aan een houder van een kwekersrecht een licentie is
verleend op grond van artikel 57, vijfde lid, van de Rijksoctrooiwet
1995, is de houder van het kwekersrecht verplicht aan de octrooihouder
op diens verzoek onder redelijke voorwaarden een wederkerige licentie te
verlenen om het beschermde plantenras te gebruiken.
4. De in de vorige leden bedoelde verplichtingen houden mede in
dat de houder van het kwekersrecht het voor de uitoefening van de
licentie noodzakelijke teeltmateriaal tegen een billijke vergoeding
dient te verstrekken.
Artikel 43
1. Indien de houder van het kwekersrecht zijn verplichtingen,
bedoeld in artikel 42, niet nakomt, wordt de licentie op verzoek van
de belanghebbenden door de Raad verleend. Artikel 36 vindt ten aanzien
van het verzoek overeenkomstige toepassing.
2. Alvorens te beslissen stelt de Raad partijen in de gelegenheid
binnen een door hem te bepalen termijn alsnog tot overeenstemming te
komen.
3. Bij gebreke van overeenstemming beslist de Raad, na partijen
te hebben gehoord. In de beslissing worden de omvang van de licentie,
het bedrag van de aan de houder van het kwekersrecht te betalen
vergoeding, alsmede de te verstrekken hoeveelheid teeltmateriaal en de
daarvoor te betalen vergoeding vastgesteld. De Raad kan bij de
beslissing aan de verkrijger van de licentie het stellen van zekerheid
binnen een bepaalde termijn opleggen.
4. Nadat de licentie door de Raad is verleend en aan de
verplichting tot het stellen van zekerheid, indien deze is opgelegd, is
voldaan, wordt de licentie in het Nederlands Rassenregister
ingeschreven. De licentie werkt eerst na die inschrijving, ook tegenover
hen, die na de inschrijving van het in het eerste lid bedoelde verzoek
rechten op het kwekersrecht hebben verkregen.
Artikel 44
1. De houder van een kwekersrecht kan een openbaar aanbod doen
tot licentieverlening. Tenzij de Raad zich om redenen van algemeen
belang als bedoeld in artikel 42, eerste lid, niet kan verenigen met
de voorwaarden voor de licentieverlening, wordt een zodanig aanbod op
kosten van de houder van het kwekersrecht door de zorg van de Raad
bekendgemaakt in de Staatscourant.
2. Een ieder, die van het aanbod gebruik wenst te maken,
verkrijgt een licentie door bij aangetekende brief aan de Raad kennis te
geven, dat hij het aanbod aanneemt.
3. De licentie wordt in het Nederlands Rassenregister
ingeschreven en werkt eerst na de inschrijving. Zij werkt van dat
tijdstip af ook tegenover hen, die na het tijdstip van de in het eerste
lid bedoelde bekendmaking rechten op het kwekersrecht hebben verkregen.
4. Het openbaar aanbod is onherroepelijk, behoudens het bepaalde
in de volgende leden.
5. De houder van het kwekersrecht kan, voor het eerst na een jaar
na inschrijving van de licentie in het Nederlands Rassenregister, onder
goedkeuring van de Raad de voorwaarden, waaronder de licentie is
verleend, wijzigen.
6. Indien de Raad van oordeel is, dat de voorwaarden gewijzigd
dienen te worden, stelt hij de houder van het kwekersrecht hiervan in
kennis. In dat geval is de houder van het kwekersrecht verplicht binnen
een door de Raad te stellen termijn, welke tenminste twee maanden
bedraagt, een voorstel tot wijziging te doen, bij gebreke waarvan de
Raad de voorwaarden ambtshalve wijzigt.
7. De wijziging wordt door de zorg van de Raad bekend gemaakt in
de Nederlandse Staatscourant.
Artikel 45
1. Indien Onze Minister van oordeel is dat het algemeen belang
zulks vordert, nodigt hij de houder van een kwekersrecht schriftelijk
en onder opgaaf van redenen uit binnen een maand een openbaar aanbod,
als bedoeld in artikel 44, te doen. Onze Minister kan daarbij
aanwijzingen geven omtrent de omvang en voorwaarden van de aan te
bieden licentie.
2. Blijft een aanbod ingevolge het eerste lid achterwege, dan zal
de Raad met inachtneming van de door Onze Minister gegeven aanwijzingen
een zodanig aanbod doen en dit op kosten van de houder van het
kwekersrecht in de Nederlandse Staatscourant bekend maken.
3. Artikel 44, tweede tot zevende lid, is van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande, dat de Raad bij de uitoefening van zijn
daar omschreven bevoegdheden de aanwijzingen van Onze Minister in acht
neemt.
Artikel 46
1. Door een licentie wordt de bevoegdheid verkregen de daarin
omschreven handelingen te verrichten, welke krachtens artikel 40,
eerste lid, aan anderen dan de houder van het kwekersrecht niet
vrijstaan.
2. Bij gebreke van andere bepalingen geldt een licentie voor de
gehele duur van het kwekersrecht en heeft zij betrekking op alle
handelingen welke ingevolge deze wet aan de toestemming van de houder
van het kwekersrecht onderworpen zijn.
3. Een licentie, verleend anders dan op grond van de artikelen
43, 44 en 45, wordt op verzoek van de licentiehouder in het Nederlands
Rassenregister ingeschreven. Zij is tegenover derden geldig na die
inschrijving.
4. Een licentie is niet overdraagbaar, tenzij anders is
overeengekomen.
Artikel 47
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
voorschriften gegeven met betrekking tot:
a. de in deze afdeling bedoelde verzoeken aan de Raad;
b. de bepaling van het tijdstip, waarop de onder a
bedoelde verzoeken geacht worden bij de Raad te zijn ingediend;
c. het horen van belanghebbenden.
Afdeling IV. Het kwekersrecht als deel van het vermogen
Artikel 48
1. Een kwekersrecht en een aanspraak op verlening van
kwekersrecht zijn vatbaar voor overdracht of andere overgang.
2. De levering vereist voor de overdracht van een kwekersrecht of
het recht, voortvloeiende uit een aanvrage tot verlening van
kwekersrecht, geschiedt bij een akte.
3. Elk voorbehoud de overdracht betreffende moet in de akte
omschreven zijn; bij gebreke daarvan geldt de overdracht voor onbeperkt.
4. De overdracht werkt tegenover derden eerst, wanneer de akte in
het Nederlands Rassenregister is ingeschreven.
5. Tot het doen verrichten van deze inschrijving door de Raad
zijn beide partijen gelijkelijk bevoegd.
Artikel 49
1. Indien een kwekersrecht aan meer personen gezamenlijk
toekomt, wordt hun verhouding tegenover elkaar en tegenover derden
beheerst door hetgeen tussen hen bij overeenkomst is bepaald, wat hun
verhouding tegenover derden betreft echter slechts, voor zover deze
blijkt uit het Nederlands Rassenregister.
2. Indien er geen overeenkomst bestaat, of, indien in de
overeenkomst niet anders is bepaald, heeft elke medegerechtigde de
bevoegdheid het kwekersrecht uit te oefenen en tegen handelingen in
strijd daarmede verricht op te treden.
3. Iedere medegerechtigde is verplicht, vóór de vervreemding
van zijn rechten aan een derde, deze aan zijn medegerechtigden tegen een
redelijke prijs te koop aan te bieden.
Artikel 49a
1. Pandrecht op een kwekersrecht wordt gevestigd bij een akte
en werkt tegenover derden eerst wanneer de akte in het Nederlands
Rassenregister is ingeschreven.
2. De pandhouder is verplicht in een door hem ondertekende
verklaring, bij de Raad voor het Kwekersrecht in te zenden, woonplaats
te kiezen te 's-Gravenhage. Indien die keuze niet is gedaan, geldt de
zetel van de Raad voor het Kwekersrecht als gekozen woonplaats.
3. Bedingen in de akte waarbij het pandrecht is gevestigd,
betreffende na inschrijving te verlenen licenties, gelden van het
ogenblik af, dat zij in het Nederlands Rassenregister zijn aangetekend,
ook tegenover derden. Bedingen, betreffende vergoedingen voor licenties,
die op het ogenblik der inschrijving reeds waren verleend, gelden
tegenover de houder der licentie na aanzegging aan deze bij
deurwaardersexploit.
4. Akten, waaruit blijkt, dat het pandrecht heeft opgehouden te
bestaan of krachteloos is geworden, worden in het Nederlands
Rassenregister ingeschreven.
Artikel 50
1. Het beslag op een kwekersrecht wordt gelegd en het
proces-verbaal van inbeslagneming wordt in het Nederlands
Rassenregister ingeschreven met overeenkomstige toepassing van de
bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende
executoriaal en conservatoir beslag op onroerende zaken, met dien
verstande dat in het proces-verbaal van inbeslagneming in plaats van
de aard en de ligging van de onroerende zaak een aanduiding van het
kwekersrecht wordt opgenomen.
2. Een vervreemding, bezwaring, onderbewindstelling of verlening
van een licentie, tot stand gekomen na de inschrijving van het
proces-verbaal, kan tegen de beslaglegger niet worden ingeroepen.
3. De vóór de inschrijving van het proces-verbaal nog niet
betaalde licentievergoedingen vallen mede onder een op het kwekersrecht
gelegd beslag, nadat het ingeschreven beslag aan de houder der licentie
is betekend. Deze vergoedingen moeten worden betaald aan de notaris voor
wie de executie zal plaatsvinden, mits dit bij de betekening
uitdrukkelijk aan de licentiehouder is medegedeeld, en behoudens de
rechten van derden die de executant moet eerbiedigen. Hetgeen aan de
notaris wordt betaald, wordt tot de in artikel 50a, tweede lid,
bedoelde opbrengst gerekend. De artikelen 475c , 476 en 478 van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige
toepassing.
4. De inschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming kan
worden doorgehaald:
a. krachtens een schriftelijke ter inschrijving aangeboden
verklaring van de deurwaarder dat hij in opdracht van de beslaglegger
het beslag opheft of dat het beslag is vervallen;
b. krachtens een ter inschrijving aangeboden rechterlijke uitspraak
die tot opheffing van het beslag strekt of het verval van het beslag
vaststelt of meebrengt.
5. De artikelen 504a , 538-541, 726, tweede lid, en 727
van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn in geval van beslag
op een kwekersrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 50a
1. De verkoop van een kwekersrecht door een pandhouder of een
beslaglegger tot verhaal van een vordering geschiedt in het openbaar
ten overstaan van een bevoegde notaris. De artikelen 508, 509, 513,
eerste lid, 514, tweede en derde lid, 515-519 en 521-529 van het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige
toepassing met dien verstande dat hetgeen daar ten aanzien van
hypotheken en hypotheekhouders is voorgeschreven geldt voor de op het
kwekersrecht rustende pandrechten en de pandhouders.
2. De verdeling van de opbrengst geschiedt met overeenkomstige
toepassing van de artikelen 551-552 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering.
Afdeling V. De duur van het kwekersrecht en de opeising
Artikel 51
De duur van het kwekersrecht bedraagt ten minste twintig jaar vanaf
de dagtekening van het kwekersrecht. Bij algemene maatregel van bestuur
wordt voor de verschillende gewassen de duur nader bepaald.
Artikel 52
1. De houder van het kwekersrecht kan daarvan afstand doen.
2. Afstand kan slechts geschieden bij een akte, welke in het
Nederlands Rassenregister moet worden ingeschreven.
3. De inschrijving geschiedt niet, zolang er personen zijn, die
blijkens in dat register ingeschreven stukken rechten op het
kwekersrecht of licenties hebben verkregen of rechtsvorderingen het
kwekersrecht betreffende hebben ingesteld, en deze personen tot de
afstand geen toestemming hebben verleend.
4. Het kwekersrecht vervalt met ingang van het tijdstip van de
inschrijving van de akte in het Nederlands Rassenregister.
Artikel 53
1. Een kwekersrecht vervalt van rechtswege, zodra zes maanden
zijn verstreken sinds de jaarcijns, bedoeld in artikel 38,
verschuldigd is geworden, zonder dat betaling daarvan heeft plaats
gehad. Van dit vervallen wordt in het Nederlands Rassenregister
aantekening gedaan.
2. Indien binnen veertien dagen na de vervaldag niet is betaald
wordt degene, die volgens het Nederlands Rassenregister houder van het
kwekersrecht is, door de Raad bij aangetekende brief aan zijn
verplichting tot betaling herinnerd.
3. Indien een maand na de vervaldag nog niet is betaald, wordt
hiervan binnen veertien dagen schriftelijk mededeling gedaan aan allen,
die blijkens in het Nederlands Rassenregister ingeschreven stukken
rechten op het kwekersrecht of licenties hebben verkregen of
rechtsvorderingen het kwekersrecht betreffende hebben ingesteld.
4. Op het niet ontvangen van de in de voorgaande leden bedoelde
brieven kan in rechte geen beroep worden gedaan.
Artikel 54
1. Een kwekersrecht wordt vernietigd:
a. indien blijkt dat het ras op het moment van indiening van de
aanvrage niet nieuw was;
b. indien blijkt dat het ras niet onderscheidbaar was, als bedoeld
in artikel 29, eerste lid, onderdeel a;
c. indien – in het geval dat de verlening van het kwekersrecht in
hoofdzaak is gebaseerd op door de kweker verstrekte inlichtingen en
bescheiden – blijkt dat op het tijdstip van die verlening het ras
niet homogeen dan wel niet bestendig was als bedoeld in artikel 29,
eerste lid, onderdelen b en c;
d. indien het kwekersrecht is verleend aan een persoon die daartoe
ingevolge het bepaalde bij of krachtens deze wet niet gerechtigd is,
tenzij het kwekersrecht wordt overgedragen aan de persoon die daartoe
wel gerechtigd is.
2. De vernietiging kan te allen tijde door iedere belanghebbende
en door of namens Onze Minister gevraagd worden door indiening bij de
Raad van een met redenen omkleed verzoekschrift.
3. Vernietiging van een kwekersrecht ontneemt aan het
kwekersrecht en aan de rechten, welke daaruit zijn afgeleid, alle
verdere rechtsgevolgen.
Artikel 55
1. Een kwekersrecht kan geheel of voor wat betreft een aandeel
daarin worden opgeëist, voorzover het is verleend aan iemand, die
krachtens de artikelen 30, 31 of 32 daarop geen of niet uitsluitend
aanspraak had.
2. Het recht tot opeising komt toe aan hem, die krachtens
voormelde artikelen aanspraak of mede-aanspraak heeft op de verlening
van het kwekersrecht.
3. Dit recht verjaart na afloop van vijf jaren na de dagtekening
van het kwekersrecht.
4. De opeising geschiedt door indiening bij de Raad van een met
redenen omkleed verzoekschrift.
5. Te goeder trouw voor de aantekening, bedoeld in artikel 56,
eerste lid, verkregen licenties blijven geldig tegenover de nieuwe
houder van het kwekersrecht, die recht verkrijgt op de voor de licenties
verschuldigde vergoeding.
Artikel 56
1. Van het verzoek tot vernietiging en toewijzing ener opeising
alsmede van de afwijzing en intrekking van een zodanig verzoek wordt
aantekening gedaan in het Nederlands Rassenregister.
2. Ten aanzien van de verwijzing in de kosten vinden de artikelen
237, 239 en 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoveel
mogelijk overeenkomstige toepassing.
3. Van het besluit van de Raad tot vernietiging en toewijzing
ener opeising wordt aantekening gedaan in het Nederlands Rassenregister.
4. De vernietiging en toewijzing ener opeising werken terug tot
de dagtekening van de in het eerste lid bedoelde aantekening in het
Nederlands Rassenregister.
Artikel 57
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere
voorschriften gegeven met betrekking tot:
a. de in deze afdeling bedoelde verzoeken aan de Raad;
b. de bepaling van het tijdstip, waarop de onder a
bedoelde verzoeken geacht worden bij de Raad te zijn ingediend;
c. het horen van belanghebbenden.
Afdeling VI. De beslissingen van de Raad, het beroep en het beroep in
cassatie
Artikel 58 [Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 59
1. Met uitzondering van de
beslissingen ingevolge de artikelen 54 en 55 staat van de beslissingen
van de Raad ingevolge dit hoofdstuk beroep open op de Afdeling van
Beroep.
2. Het beroep kan worden ingesteld door de aanvrager of diens
rechtverkrijgenden en, zo de beslissing is genomen op verzoek van een
ander dan dezen, tevens door de verzoeker.
Artikel 60
1. Van de eindbeslissingen van de Raad ingevolge de artikelen
54 en 55 staat beroep open bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
2. Het beroep bij het gerechtshof moet binnen drie maanden na de
verzending van de beslissing van de Raad voor het Kwekersrecht bij
dagvaarding worden ingesteld.
3. De dagvaarding moet binnen 8 dagen na haar dagtekening in het
Nederlands Rassenregister worden ingeschreven. Bij gebreke van tijdige
inschrijving is appellant verplicht de schade te vergoeden, geleden door
hen, die te goeder trouw na die termijn en voor de inschrijving rechten
hebben verkregen, waarop de vernietiging of toewijzing ener opeising
invloed hebben.
4. Zodra een eindbeslissing aangaande een vordering tot
vernietiging of toewijzing ener opeising in kracht van gewijsde is
gegaan of de instantie is vervallen, wordt daarvan op verzoek van de
meest gerede partij in het Nederlands Rassenregister aantekening gedaan.
Artikel 61
1. De deskundige leden, bedoeld in artikel 70, tweede lid, van
de Wet op de rechterlijke organisatie, en hun plaatsvervangers worden
bij koninklijk besluit benoemd. Wij benoemen tevens zoveel
plaatsvervangers als Wij dienstig oordelen. Zij worden genoemd raad,
onderscheidenlijk plaatsvervangende raad in het gerechtshof te
's-Gravenhage.
2. Om te kunnen worden benoemd tot raad in het gerechtshof te
's-Gravenhage moet men de ouderdom van dertig jaren hebben bereikt.
3. De raden en de plaatsvervangende raden worden voor de tijd van
vijf jaren benoemd. Zij zijn bij hun aftreden weder benoembaar. Op eigen
verzoek kunnen zij bij koninklijk besluit worden ontslagen.
4. De raden en de plaatsvervangende raden worden voor de aanvang
hunner bediening beëdigd.
5. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die
waarin de raad of de plaatsvervangende raad de leeftijd van zeventig
jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag
verleend.
Artikel 62 [Vervallen per 01-01-1994]
Artikel 63
Ten aanzien van de raden en plaatsvervangende raden in het
gerechtshof te 's-Gravenhage zijn de artikelen 46c, 46d, 46f, 46g,
eerste en tweede lid, 46i met uitzondering van het eerste lid, onderdeel
c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p, eerste tot en met
vijfde lid van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 64 [Vervallen per 01-10-1972]
Artikel 65 [Vervallen per 01-10-1972]
Artikel 66
De president van het gerechtshof te 's-Gravenhage is bevoegd
ambtshalve of op het verzoek van het openbaar ministerie aan de raden en
de plaatsvervangende raden van het gerechtshof, die de waardigheid van
hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, of die zich
schuldig maken aan de overtredingen, bedoeld in artikel 67, de nodige
waarschuwing te doen, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te
worden gehoord.
Artikel 67
Het is de raden en de plaatsvervangende raden in het gerechtshof te
's-Gravenhage verboden zich te belasten met de consultatie omtrent en de
verdediging van zaken, welke bij hen in behandeling zijn of waarvan zij
weten of vermoeden, dat deze door hen behandeld zullen worden.
Artikel 68
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften
gegeven ter uitvoering van het bepaalde in deze afdeling.
2. De raden en de plaatsvervangende raden in het gerechtshof te
's-Gravenhage genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten en
verdere vergoeding volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen
regelen.
Artikel 69
1. Van de beslissingen van het gerechtshof staat beroep in
cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden.
2. Artikel 60, tweede, derde en vierde lid, vindt overeenkomstige
toepassing.
Artikel 70
Van alle rechterlijke uitspraken het kwekersrecht betreffende wordt
door de griffier van het college, door hetwelk die uitspraak werd
gedaan, binnen een maand kosteloos een los afschrift gezonden aan de
Raad.
Afdeling VII. De inschrijving en aantekening in het Nederlands
Rassenregister en de bekendmaking daarvan
Artikel 71
De in dit Hoofdstuk bedoelde inschrijvingen, en aantekeningen
krachtens beslissingen, waartegen beroep openstaat, geschieden, zodra op
het beroep is beslist of de beroepstermijn verstreken is, zonder dat
beroep is ingesteld, dan wel zodra van het beroep afstand is gedaan door
een schriftelijke daartoe strekkende kennisgeving aan de Raad.
Artikel 72
In de Nederlandse Staatscourant wordt mededeling gedaan van:
a. de in dit Hoofdstuk bedoelde inschrijvingen, met uitzondering
van de inschrijvingen ingevolge de artikelen 43, vierde lid, 44,
derde lid, en 46, derde lid;
b. de aantekeningen ingevolge de artikelen 36, 37, 53, eerste
lid, 56, eerste en derde lid, en 60, vierde lid.
Hoofdstuk V. De rassenlijsten
Artikel 73
Ten aanzien van door Ons aan te wijzen cultuurgewassen of groepen van
cultuurgewassen wordt een rassenlijst aangehouden, waarop worden vermeld
de tot die cultuurgewassen behorende rassen en andere groepen van
planten, waarvan de teelt in Nederland van belang geacht wordt door een
door Ons in te stellen commissie of aan te wijzen instelling.
Artikel 74
Bij de plaatsing van de rassen en de andere groepen van planten op de
rassenlijst worden de hoedanigheden en andere gegevens vermeld,
waaromtrent voorlichting door de commissie of instelling van belang
geacht wordt.
Artikel 75
1. De plaatsing op en rubricering in de rassenlijst, alsmede de
wijziging van de rubricering in en de afvoering van de rassenlijst
geschieden, behoudens het bepaalde in artikel 76, ambtshalve door de
commissie of instelling.
2. Alvorens tot plaatsing en rubricering, tot wijziging van de
rubricering dan wel tot afvoering over te gaan, stelt de commissie of
instelling daaromtrent een deskundig onderzoek in of doet deze dit
instellen.
3. De commissie of instelling gaat niet tot plaatsing op de
rassenlijst, tot overplaatsing in de rubriek: uitsluitend voor uitvoer
bestemd dan wel tot afvoering van de rassenlijst over dan na de houder
van het kwekersrecht, de toegelaten instandhouder of de kweker van een
op grond van artikel 18, tweede lid, ingeschreven ras gehoord, althans
behoorlijk opgeroepen te hebben.
Artikel 76
1. De houder van het kwekersrecht voor een ras, alsmede de
kweker van een op grond van artikel 18, tweede lid, ingeschreven ras,
kan tot de commissie of instelling een met redenen omkleed verzoek
richten tot plaatsing van zijn ras op de rassenlijst.
2. Indien een ras van een landbouwgewas is geplaatst in de
rubriek: uitsluitend voor uitvoer bestemd, kan de houder van het
kwekersrecht, de toegelaten instandhouder of de kweker van een op grond
van artikel 18, tweede lid, ingeschreven ras binnen drie maanden na
publikatie van de betreffende uitgave van de rassenlijst aan de
commissie een met redenen omkleed verzoek richten tot wijziging van de
rubricering van het ras.
3. Alvorens op een verzoek, als bedoeld in het eerste en tweede
lid, te beslissen, stelt de commissie of instelling daaromtrent een
deskundig onderzoek in of doet deze dit instellen.
4. De commissie of instelling gaat niet tot afwijzing van een
verzoek over dan na de verzoeker gehoord, althans behoorlijk opgeroepen
te hebben.
Artikel 77 [Vervallen per 17-05-1995]
Artikel 78
1. Tegen de beschikking,
bedoeld in de artikelen 75, eerste lid, en 76, eerste en tweede lid, kan
een belanghebbende beroep instellen bij Onze Minister.
2. Onze Minister beslist of en, zo ja, welke wijzigingen in
verband met het beroep in de rassenlijst zullen worden aangebracht.
3. Onze Minister kan ambtshalve wijzigingen in de rassenlijst
doen aanbrengen.
Artikel 79
Onze Minister kan bij bij regeling nadere voorschriften geven met
betrekking tot de inrichting, de samenstelling, de rubricering en de
publikatie van een rassenlijst, ten aanzien van de in artikel 74
bedoelde gegevens alsmede betreffende de indiening van verzoeken, als
bedoeld in de artikelen 76 en 77, en van beroep, als bedoeld in artikel
78, het onderzoek en de openbaarmaking van de uitkomsten van het
onderzoek.
Hoofdstuk VI. Het verkeer met teeltmateriaal en de
keuringsinstellingen
Afdeling I. Het verkeer met teeltmateriaal
Artikel 80
1. Onverminderd het recht tot het voeren van een handelsnaam en
een merk mag teeltmateriaal van een in het Nederlands Rassenregister
ingeschreven ras uitsluitend onder de ingeschreven benaming in het
verkeer gebracht, verder verhandeld en behoudens het bepaalde in het
tweede en derde lid uitgevoerd worden.
2. Indien in enig land voor een ras een andere benaming is
voorgeschreven dan de hier te lande ingeschreven benaming, mag
teeltmateriaal van dat ras naar dat land slechts worden uitgevoerd onder
de aldaar voorgeschreven benaming.
3. Naar andere dan Unie-Staten mag, tenzij het tweede lid van
toepassing is, teeltmateriaal van een ingeschreven ras worden uitgevoerd
onder een in het land van invoer gebruikelijke benaming, onder
toevoeging van de hier te lande ingeschreven benaming.
4. De ingeschreven benaming of een daarmede overeenstemmend woord
mag niet worden gebezigd voor ander teeltmateriaal van hetzelfde of een
verwant cultuurgewas.
Artikel 81
1. Van landbouwgewassen mag uitsluitend teeltmateriaal van
daartoe behorende ingeschreven rassen in het verkeer gebracht, verder
verhandeld en uitgevoerd worden.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van een
landbouwgewas worden bepaald, dat het vorige lid niet van toepassing is.
3. Ten aanzien van een tuinbouwgewas kan bij algemene maatregel
van bestuur worden bepaald, dat daarvan uitsluitend teeltmateriaal van
ingeschreven rassen in het verkeer gebracht, verder verhandeld en
uitgevoerd mag worden.
Artikel 82
Onze Minister kan, gehoord de in artikel 73 bedoelde commissie of
instelling, bepalen, dat in afwijking van het bepaalde bij of krachtens
artikel 81, ook teeltmateriaal van door hem aan te wijzen groepen van
planten, welke niet zijn ingeschreven, in het verkeer gebracht, verder
verhandeld en uitgevoerd mag worden.
Artikel 83
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van een
landbouwgewas, waarop artikel 81, eerste lid, van toepassing is,
worden bepaald, dat daarvan uitsluitend teeltmateriaal van rassen of
andere groepen van planten, welke op de rassenlijst zijn geplaatst, in
het verkeer gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd mag worden.
2. Ten aanzien van rassen en andere groepen van planten, welke in
de rubriek: uitsluitend voor uitvoer bestemd zijn geplaatst, geeft Onze
Minister nadere voorschriften betreffende het in het verkeer brengen en
verder verhandelen van het teeltmateriaal daarvan.
Artikel 84
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt
bepaald, welke categorieën teeltmateriaal van rassen behorende tot
een krachtens artikel 87 aangewezen landbouwgewas, in het verkeer
gebracht, verder verhandeld en uitgevoerd mogen worden.
2. Om kweektechnische redenen kan bij algemene maatregel van
bestuur ten aanzien van daarbij aangewezen gewassen, als bedoeld in het
eerste lid, worden bepaald, dat daarbij aangewezen categorieën van
teeltmateriaal van tot die gewassen behorende rassen uitsluitend mogen
worden voortgebracht en in het verkeer gebracht door de houder van het
kwekersrecht van het betreffende ras, of, indien voor het ras geen
kwekersrecht bestaat, door de voor het ras aangewezen instandhouders.
3. De aanwijzing van instandhouders geschiedt door de Raad.
Indien dit om kweektechnische redenen noodzakelijk is, wijst de Raad
één instandhouder aan. Deze laatste is verplicht onder daartoe door de
Raad te stellen voorwaarden aan anderen, die daartoe de wens kenbaar
hebben gemaakt, voor de voortbrenging van teeltmateriaal geschikt
uitgangsmateriaal te verstrekken.
Artikel 85
Van een op grond van artikel 18, tweede lid, ingeschreven ras mag
uitsluitend teeltmateriaal in het verkeer gebracht, verder verhandeld en
uitgevoerd worden door de kweker van het ras, alsmede door degene, die
van de kweker voor de voortbrenging van teeltmateriaal geschikt
uitgangsmateriaal heeft verkregen.
Artikel 86
Teeltmateriaal van een groep van planten, dat ingevolge het bepaalde
in de voorgaande artikelen niet tot het verkeer is toegelaten, mag
niettemin voor beproeving in het verkeer gebracht en uitgevoerd worden
door of namens degene, die de groep van planten, waartoe het
teeltmateriaal behoort, door eigen kweekarbeid heeft tot stand gebracht,
voor zover dit door de krachtens artikel 87 aangewezen
keuringsinstelling is toegelaten.
Afdeling II. De keuringsinstellingen
Artikel 87
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan ten aanzien van een
cultuurgewas worden bepaald, dat het bedrijfsmatig voortbrengen,
bewaren en bewerken, anders dan voor gebruik in eigen bedrijf, en het
bedrijfsmatig in het verkeer brengen, verder verhandelen, invoeren,
uitvoeren en ten uitvoer aanbieden van teeltmateriaal dan wel het
bedrijfsmatig doen verrichten van deze handelingen uitsluitend is
toegestaan aan hem, die is aangesloten bij een in de algemene
maatregel van bestuur voor dat cultuurgewas aangewezen
keuringsinstelling.
2. Bij de in het vorige lid bedoelde algemene maatregel van
bestuur kan worden bepaald, dat voor de toepassing daarvan met
teeltmateriaal worden gelijkgesteld zaden, welke niet bestemd zijn om
door middel van uitzaai voor de teelt van gewassen te dienen.
3. Onze Minister is bevoegd in door hem te bepalen gevallen of
groepen van gevallen van het krachtens het eerste lid bepaalde
ontheffing of vrijstelling te verlenen.
Artikel 88
Om voor aanwijzing als keuringsinstelling ingevolge het vorig artikel
in aanmerking te komen is vereist:
1°. dat de keuringsinstelling blijkens haar statuten:
a. ten doel heeft door middel van keuringen te bevorderen, dat
betrouwbaar teeltmateriaal in het verkeer gebracht, verder
verhandeld en uitgevoerd wordt;
b. niet werkzaam is met het oogmerk om winst te behalen;
c. een bestuur heeft, waarin de belanghebbenden of de groepen
van belanghebbenden genoegzaam vertegenwoordigd zijn;
2°. dat de statuten van de keuringsinstelling bepalen, dat:
a. de statuten en algemeen geldende voorschriften zomede hun
wijzigingen en de intrekking daarvan, alvorens van kracht te zijn,
de goedkeuring behoeven van Onze Minister;
b. de benoeming van de voorzitter van het bestuur geschiedt
door Onze Minister, gehoord het bestuur van de keuringsinstelling;
c. op daartoe strekkende aanvrage een ieder als aangeslotene
wordt toegelaten;
d. bij niet nakoming door een aangeslotene van enige bij de
statuten of de onder a bedoelde algemeen geldende
voorschriften opgelegde verplichting een of meer der navolgende
maatregelen kunnen worden opgelegd: berisping, geldboete van de
derde categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het
Wetboek van strafrecht, het stellen van de aangeslotene onder
verscherpte controle te zijnen laste voor ten hoogste twee jaren
en openbaarmaking van de tuchtbeschikking; indien een aangeslotene
in de periode van vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het
niet nakomen van enige verplichting als bovenbedoeld, hetzij onder
verscherpte controle werd gesteld te zijnen laste, hetzij aan hem
tweemaal een geldboete werd opgelegd, kan deze voor ten hoogste
drie jaren worden geschorst;
e. de aangeslotenen met betrekking tot andere dan de onder g
bedoelde besluiten van een der organen van de keuringsinstelling
binnen een maand na de dagtekening van de mededeling van zodanige
besluiten beroep openstaat bij een Raad van Beroep, waarvan de
samenstelling en de werkwijze worden geregeld in een reglement van
beroep; onder besluiten worden niet begrepen algemeen geldende
voorschriften;
f. de voorzitter en overige leden van de Raad van Beroep
alsmede de secretaris worden benoemd door Onze Minister;
g. aan de aangeslotenen met betrekking tot de bij de keuring
genomen beslissingen beroep openstaat bij een Commissie van Beroep
inzake Keuringen;
h. de keuringsinstelling zich onderwerpt aan Rijkstoezicht, uit
te oefenen vanwege Onze Minister volgens door deze te stellen
regelen, en zich verplicht ten behoeve van het welslagen daarvan
alle inlichtingen te verstrekken en alle medewerking te verlenen;
i. de met het uitoefenen van Rijkstoezicht belaste ambtenaren
recht van toegang hebben tot de vergaderingen van het bestuur en
van het dagelijks bestuur en hiervoor steeds een uitnodiging
ontvangen, vergezeld van alle stukken.
Artikel 89
1. Op de keuringsinstelling wordt Rijkstoezicht uitgeoefend
vanwege Onze Minister volgens door deze te stellen regelen. Zij is
verplicht ten behoeve van het welslagen daarvan alle inlichtingen te
verstrekken en alle medewerking te verlenen.
2. De keuringsinstelling verstrekt aan de houder van een
kwekersrecht met betrekking tot een ras van een landbouwgewas op diens
verzoek jaarlijks een opgave van de aangeslotenen, die teeltmateriaal
van zijn ras hebben voortgebracht, en van de betreffende hoeveelheden,
en verleent desverlangd medewerking bij de inning van de
licentierechten.
Artikel 90
1. Over de in artikel 88, onder 2°., sub e , bedoelde
besluiten van een der organen van de keuringsinstelling oordeelt bij
uitsluiting de in dat artikel bedoelde Raad van Beroep.
2. De uitspraken van de Raad van Beroep hebben de kracht van
bindend advies.
Artikel 91
1. Onverminderd de bevoegdheid van bedrijfslichamen als bedoeld
in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie is de
keuringsinstelling ten aanzien van de cultuurgewassen, waarvoor zij is
aangewezen, bevoegd voorschriften te geven met betrekking tot:
a. de gezondheid, de zuiverheid en de kwaliteit van het
teeltmateriaal;
b. de sortering, de classificatie, de verzorging, de verpakking, de
verlading en de aanduiding van het teeltmateriaal, voor zover verband
houdende met de onder a genoemde onderwerpen;
c. het gebruik van de op het teeltmateriaal betrekking hebbende
bescheiden en kentekenen, welke bij het verrichten van een of meer der
in het eerste lid van artikel 87 genoemde handelingen moeten worden
gebezigd;
d. de technische inrichting en administratie van het bedrijf
alsmede de technische bedrijfsvoering;
e. het toezicht op de naleving van de onder a, b, c
en d bedoelde voorschriften en de keuring van het
teeltmateriaal.
2. Voor zover de in het vorig lid, onder a, b, c,
en d, bedoelde voorschriften betrekking hebben op de uitvoer,
kunnen met het toezicht op de naleving van deze voorschriften worden
belast de daartoe bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
3. De in het eerste lid, onder a, b en c,
bedoelde voorschriften van de keuringsinstelling kunnen door Onze
Minister worden vernietigd.
4. Voor zover geen keuringsinstelling is aangewezen of deze niet
of niet voldoende voorziet of kan voorzien in voorschriften, als bedoeld
in het eerste lid, kan daarin worden voorzien bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur.
5. Een algemene maatregel van bestuur uitgevaardigd in het geval,
bedoeld in het vierde lid, wordt ingetrokken, voor zover door de
krachtens artikel 87 aangewezen keuringsinstelling terzake voorschriften
worden gesteld en deze de goedkeuring van Onze Minister hebben
verworven.
6. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Artikel 92
1. De keuringsinstelling weigert aan een bij haar aangeslotene
de toelating tot het verkeer en verbiedt de verdere verhandeling van
teeltmateriaal, ten aanzien waarvan zij heeft vastgesteld, dat dit
niet behoort tot een groep van planten, als hoedanig het wordt
aangeboden, of dat dit overigens niet voldoet aan de krachtens artikel
91 gegeven voorschriften.
2. In bijzondere door hem te bepalen gevallen of groepen van
gevallen kan Onze Minister, al dan niet onder door hem te stellen
voorwaarden, ontheffing of vrijstelling verlenen van krachtens artikel
91 gegeven voorschriften.
3. Indien op grond van de door een aangeslotene gevolgde
werkwijze en de resultaten daarvan gebleken is, dat de voortbrenging,
bewaring en bewerking van teeltmateriaal niet op voldoende vakkundige
wijze geschiedt, kan de keuringsinstelling bij de aangeslotene de
keuring van teeltmateriaal telkens voor ten hoogste drie jaren
opschorten.
Artikel 93
Onze Minister stelt de krachtens deze wet voorgeschreven merken,
tekenen, bewijsstukken en plombes vast.
Hoofdstuk VII. Overige bepalingen
Artikel 94
1. Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van
een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, geschiedt
deze bij algemene maatregel van bestuur.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de
regels worden gesteld die noodzakelijk zijn voor uitvoering van
verdragen of van bindende besluiten van de Raad van de Europese Unie,
van het Europees Parlement en de Raad gezamenlijk of van de Commissie
van de Europese Gemeenschappen die zich richten op een in deze wet
geregeld onderwerp.
Hoofdstuk VIII. Strafbepalingen
Artikel 95
1. Indien in enig burgerlijk- of strafgeding de beslissing
afhangt van de vaststelling, als welk ras een groep van planten moet
worden aangemerkt, wordt de Raad hierover gehoord. Het advies van de
Raad bevat de gronden, waarop het rust.
2. De Raad behandelt zaken, als bedoeld in het eerste lid, bij
voorrang boven alle andere zaken.
Artikel 96
1. Opzettelijk handelen in strijd met het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 40, 41, 41a, 41b, 80, 81, 83 tot en met 85, 87,
91, vierde lid en 94 van deze wet alsmede de artikelen 13, tweede lid,
17, eerste en tweede lid, en 18, derde lid, van verordening (EG) nr.
2100/94 van de Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het
communautaire kwekersrecht (Pb EG L 227) is een misdrijf.
2. Handelen in strijd met het bepaalde bij of krachtens de
artikelen 40, 41, 41a, 41b, 80, 81, 83 tot en met 85, 87, 91, vierde lid
en 94 van deze wet alsmede de artikelen 13, tweede lid, 17, eerste en
tweede lid, en 18, derde lid, van verordening (EG) nr. 2100/94 van de
Raad van de Europese Unie van 27 juli 1994 inzake het communautaire
kwekersrecht (Pb EG L 227) is een overtreding.
Artikel 97
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 98
Ingeval niet-nakoming van een verplichting, als bedoeld in artikel
88, onder 2°, sub d , tevens een economisch delict oplevert,
beslist de officier van justitie, na overleg met de keuringsinstelling,
of de overtreding al dan niet tuchtrechtelijk door de keuringsinstelling
zal worden afgedaan.
Hoofdstuk IX. Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 99
1. De inhoud van het Centraal Rassenregister, bedoeld in
artikel 2 van het Kwekersbesluit 1941, zoals dit register op het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet luidt, wordt met ingang van
dat tijdstip ambtshalve overgenomen in het Nederlands Rassenregister.
De door inschrijving in het Centraal Rassenregister verkregen en ten
tijde van het inwerkingtreden van deze wet nog lopende kwekersrechten
blijven van kracht, met dien verstande, dat deze kwekersrechten, in
afwijking van het bepaalde in artikel 37, derde lid, als dagtekening
verkrijgen de datum van inschrijving van het ras in het Centraal
Rassenregister, en dat in afwijking van het bepaalde krachtens artikel
51 de duur van deze kwekersrechten vijfentwintig jaren bedraagt, en
voor rozen zeventien jaren.
2. Voor rassen, waarop ten tijde van het inwerkingtreden van deze
wet het bepaalde in artikel 7, tweede lid onder 2e, of 46, van
het Kwekersbesluit 1941 van toepassing was, blijven in afwijking van het
bepaalde bij of krachtens deze wet, de artikelen 7, tweede lid onder 2e,
40-44 en 46 van het Kwekersbesluit 1941 van toepassing tot 1 juli van
het jaar volgende op dat, waarin deze wet in werking treedt of zoveel
langer als bij algemene maatregel van bestuur zal worden bepaald. Onze
Minister draagt er zorg voor, dat op het moment, waarop de voornoemde
artikelen van het Kwekersbesluit 1941 voor enig aardappelras, dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet reeds vijf jaar of langer in
het Centraal Rassenregister staat ingeschreven, buiten werking treden,
voor de verdere duur van het kwekersrecht met betrekking tot dat ras
licenties van kracht worden ingevolge een openbaar aanbod, gedaan op de
wijze als voorzien in artikel 45.
3. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet krachtens
artikel 31 van het Kwekersbesluit 1941 ingestelde rassenlijsten worden
met ingang van dat tijdstip geacht te zijn rassenlijsten in de zin van
artikel 73.
4. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij de in
artikel 6 van het Kwekersbesluit 1941 bedoelde Raad voor het
kwekersrecht aanhangige aanvragen en verzoeken, zijn met ingang van dat
tijdstip van rechtswege aanhangig bij de Raad in de staat, waarin zij
zich alsdan bevinden, met dien verstande, dat:
a. een aanvraag ter inschrijving in het Centraal Rassenregister
beschouwd wordt als een aanvraag tot verlening van kwekersrecht, en
b. een aanvraag, die betrekking had op een ras, als bedoeld in
artikel 18, tweede lid, beschouwd wordt als een aanvrage tot
inschrijving van het ras in het Nederlands Rassenregister, en
c. een verzoek tot overschrijving van een inschrijving in het
Centraal Rassenregister geldt als een opeising van het kwekersrecht in
de zin van artikel 55.
De Raad draagt zorg voor de nodige aantekeningen in het Nederlands
Rassenregister.
5. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij de
Raad van Beroep voor het kwekersrecht, bedoeld in artikel 23 van het
Kwekersbesluit 1941 aanhangige zaken zijn met ingang van dat tijdstip
van rechtswege aanhangig bij de Afdeling van Beroep in de staat, waarin
zij zich alsdan bevinden. De Raad draagt zorg voor de nodige
aantekeningen in het Nederlands Rassenregister.
6. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ingevolge
de artikelen 23, 24 of 28 van het Kwekersbesluit 1941 bij de Raad van
Beroep, het Gerechtshof te 's-Gravenhage of de Hoge Raad aanhangige
zaken worden behandeld en beslist overeenkomstig de bepalingen van het
Kwekersbesluit 1941.
7. Ten aanzien van rassen, welke ten tijde van het
inwerkingtreden van deze wet op een rassenlijst staan, blijft het
bepaalde in artikel 81, eerste lid, buiten toepassing:
a. indien op dat tijdstip met betrekking tot het ras een aanvraag,
als in het vierde lid, onder a of b bedoeld, aanhangig
is, totdat de Raad op de aanvraag heeft beslist;
b. totdat een maand na het inwerkingtreden van deze wet is
verstreken, of indien binnen die maand alsnog een aanvraag ter
verlening van kwekersrecht of inschrijving in het Nederlands
Rassenregister, als bedoeld in artikel l8, tweede lid, is ingediend,
totdat de Raad op die aanvraag heeft beslist.
Artikel 100
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 101
1. De volgende bezettingsregelingen vervallen:
a. het Kwekersbesluit 1941, Verordeningenblad 1942, 8;
b. de beschikking van de secretaris-generaal van het Departement
van Landbouw en Visserij van 24 juni 1942 betreffende de
inwerkingtreding van het Kwekersbesluit 1941, Staatscourant
1942, 120;
c. het Reglement van de Raad voor het Kwekersrecht, Staatscourant
1942, 120.
2. Ingetrokken worden:
a. de Keuringswet tuinbouwzaden en -plantgoed;
b. de Wet van 31 december 1920, Stb. 957.
Artikel 102
1. Deze Wet kan worden aangehaald als Zaaizaad- en
Plantgoedwet.
2. Zij treedt in werking op een nader door Ons te bepalen
tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden
geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten,
Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 6 oktober 1966
JULIANA
De Minister van Landbouw en Visserij,
B.W. Biesheuvel
De Minister van Justitie,
Samkalden
Uitgegeven de tiende november 1966
De Minister van Justitie,
Samkalden
|