Nadere regelgeving:
- Besluit
inburgering
- Regeling
inburgering
-
Regeling persoonsvolgend budget voor inburgering in de opvang'
WET van 30 november 2006, houdende regels
inzake inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering)
WIJ BEATRIX, bij de gratie Gods, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen,
saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het
wenselijk is het huidige stelsel van inburgering in de Nederlandse
samenleving te herzien door een algemene plicht tot inburgeren voor
vreemdelingen en een plicht tot inburgering voor enkele categorieën
Nederlanders te introduceren, alsmede het verstrekken van bepaalde
verblijfsvergunningen afhankelijk te maken van het behalen van het
inburgeringsexamen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
b. inburgeringsplichtige: de persoon die
op grond van de artikelen 3, 5 en 6 inburgeringsplichtig is;
c. leerplichtige leeftijd: de leeftijd
waarop bij verblijf in Nederland sprake is van een verplichting
tot inschrijving als bedoeld in artikel 3 van de Leerplichtwet
1969;
d. inburgeringsplicht: de verplichting,
bedoeld in artikel 7;
e. geestelijke bedienaar: de persoon die
een geestelijk, godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt
bekleedt, arbeid verricht als geestelijk voorganger,
godsdienstleraar of zendeling, dan wel ten behoeve van een
kerkgenootschap of een ander genootschap op geestelijke of
levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden van overwegend
godsdienstige, geestelijke of levensbeschouwelijke aard
verricht;
f. inburgeringsexamen: het examen, bedoeld
in artikel 7, tweede lid, onderdeel a;
g. burgerservicenummer: het als zodanig
overeenkomstig de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer
aan een natuurlijke persoon toegekend nummer;
h. kwalificatieplicht: de plicht tot
inschrijving als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de
Leerplichtwet 1969.
2. Bij regeling van Onze Minister kan de
geestelijke bedienaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, nader
worden omschreven.
Artikel 2
Een minderjarige is bekwaam de
rechtshandelingen te verrichten die noodzakelijk zijn met betrekking
tot de uitoefening, onderscheidenlijk de nakoming van de voor hem
uit deze wet en de daarop berustende bepalingen voortvloeiende
rechten en verplichtingen.
Hoofdstuk 2. Inburgeringsplicht
Artikel 3
1. Inburgeringsplichtig is de vreemdeling,
die rechtmatig verblijf verkrijgt in de zin van artikel 8,
onderdelen a en c, van de Vreemdelingenwet 2000, die:
a. anders dan voor een tijdelijk doel in
Nederland verblijft, of
b. geestelijke bedienaar is.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden
regels gesteld over het voortduren van de inburgeringsplicht in
geval van tijdelijke beëindiging van de in het eerste lid
bedoelde omstandigheden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur worden regels gesteld omtrent het tijdelijke doel, bedoeld
in het eerste lid, waarbij zo veel mogelijk wordt aangesloten bij
het verblijfsrecht van tijdelijke aard, bedoeld in artikel 21,
eerste lid, onderdeel b, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. De inburgeringsplicht, bedoeld in het
eerste lid, wordt niet met terugwerkende kracht gevestigd.
Artikel 4 [Vervallen per 27-06-2008]
Artikel 5
1. In afwijking van artikel 3 is niet
inburgeringsplichtig degene die:
a. jonger dan 16 jaar is dan wel de
pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste
lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt;
b. ten minste acht jaren tijdens de
leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven;
c. beschikt over een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat
of ander document;
d. leerplichtig of kwalificatieplichtig
is;
e. aansluitend op de leerplicht of
kwalificatieplicht een opleiding volgt waarvan de afronding
leidt tot uitreiking van een krachtens onderdeel c aangewezen
diploma, certificaat of ander document.
2. Evenmin is inburgeringsplichtig:
a. de persoon die onderdaan is van een
lidstaat van de Europese Unie, een andere staat die partij is
bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische
Ruimte, of Zwitserland;
b. het familielid van de persoon,
bedoeld in onderdeel a, dat onderdaan is van een derde staat
en dat uit hoofde van richtlijn 2004/38/EG, de Overeenkomst
betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel de
Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en haar
lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds,
over het vrije verkeer van personen, gerechtigd is Nederland
binnen te komen en er te verblijven;
c. de vreemdeling die ingevolge de
wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie of een andere
Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte heeft voldaan aan een
inburgeringsvereiste om de status van langdurig ingezetene in
de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003
betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van
derde landen (PbEU L 16), gewijzigd door richtlijn 2011/51/EU
van het Europees Parlement en de Raad teneinde haar
werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale
bescherming genieten (PbEU 2011, L 132) te verkrijgen;
d. de persoon die anderszins op grond
van bepalingen van verdragen of besluiten van
volkenrechtelijke organisaties geen inburgeringsplicht als
bedoeld in artikel 7 kan worden opgelegd.
3. De inburgeringsplichtige die beschikt
over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
aangewezen diploma, certificaat of ander document, waaruit blijkt
dat hij reeds beschikt over een deel van de vaardigheden en
kennis, bedoeld in artikel 7, is vrijgesteld van de verplichting
om dat deel van die kennis of vaardigheden te verwerven.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. verdere gehele of gedeeltelijke
vrijstelling van de inburgeringsplicht;
b. het verblijf, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel b.
5. Onze Minister kan beleidsregels
vaststellen omtrent de toepassing van het tweede lid, onderdeel d.
Artikel 6
1. Onze Minister ontheft de
inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien:
a. de inburgeringsplichtige heeft
aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering,
dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te
zijn het inburgeringsexamen te behalen;
b. hij op grond van door de
inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen tot
het oordeel komt dat het voor de inburgeringsplichtige
redelijkerwijs niet mogelijk is aan de inburgeringsplicht te
voldoen.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur kan worden voorzien in:
a. verdere ontheffing van de
inburgeringsplicht, en
b. nadere regels omtrent de toepassing
van het eerste lid.
3. Voor het in behandeling nemen van een
aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het eerste of tweede
lid, dan wel voor een medisch onderzoek ten behoeve van de
ontheffing, kan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag
worden vastgesteld, dat de inburgeringsplichtige is verschuldigd.
Onder de inburgeringsplichtige, bedoeld in de eerste zin, wordt
mede verstaan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel X,
tweede lid, van de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de
Wet inburgering en enkele wetten in verband met de versterking van
de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb.
2012, 430), die een ontheffing aanvraagt op grond van artikel 6,
zoals dit artikel luidde op 31 december 2012.
Artikel 7
1. De inburgeringsplichtige verwerft binnen
drie jaar mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de
Nederlandse taal op ten minste het niveau A2 van het Europese
Raamwerk voor Moderne Vreemde Talen en kennis van de Nederlandse
samenleving.
2. De inburgeringsplichtige heeft aan de
inburgeringsplicht voldaan indien hij:
|
Klik hier om de volledige, bijgewerkte pagina te verkrijgen.
|
|
|