Het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Gelet op artikel 78 van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
Besluit:
Art. 1.
Voor de berekening van de gedifferentieerde premie op grond van artikel
78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering over het jaar
2003 worden voor alle takken van bedrijf en beroep de navolgende premies
en parameters vastgesteld:
Gemiddeld premieplichtig loon: ƒ53 000,00
Grens grote/kleine werkgever: ƒ1 325 000,00
Gemiddeld percentage: 2,13%
Maximumpremie grote werkgevers: 8,52%
Gemiddeld werkgeversrisicopercentage: 1,79%
Rekenpercentage: 2,38%
Correctiefactor voor de opslag en korting: 1,00
Correctiefactoren bij onvolledige periode werkgever:
1 jaar bekend: 8,13
2 jaar bekend: 2,59
3 jaar bekend: 1,67
4 jaar bekend: 1,27
Art. 2.
Dit besluit wordt aangehaald
als: Besluit gedifferentieerde
premie WAO 2003.
Art. 3.
Dit besluit treedt, onder
voorbehoud van goedkeuring door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het
rekenpercentage en het gemiddelde
percentage, bedoeld in artikel 78,
tweede lid, onderdeel a en b, van de Wet op
de arbeidsongeschiktheidsverzekering,
in werking met ingang van 1
januari 2003.¹
1. Goedkeuring is verleend
bij Besluit van 1 oktober 2002, Stcrt. 2002, 192, red.
Dit besluit zal met de
toelichting in de Staatscourant worden
geplaatst.
Amsterdam, 24 juni 2002.
T.H.J. Joustra, voorzitter
Raad van bestuur UWV.
TOELICHTING
[24 juni 2002]
Dit besluit geeft nadere
invulling aan de vaststelling van de
gedifferentieerde premie WAO voor individuele werkgevers over het jaar
2003.
Algemeen
Op grond van
artikel 78,
tweede lid, van de WAO stelt Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV), onder goedkeuring van de minister, een voor
alle takken van bedrijf en beroep
gelijk rekenpercentage en gemiddeld
percentage vast. Bij het Besluit
premiedifferentiatie WAO (het besluit), gebaseerd op artikel
78, zesde lid, van
de WAO, zijn regels gesteld over de
wijze waarop het rekenpercentage en het
gemiddelde percentage worden
vastgesteld. Tevens zijn daarin regels
gesteld over de wijze waarop de opslag of
korting wordt berekend en regels
over de percentages die ten hoogste aan een werkgever in rekening mogen
worden gebracht en die ten minste
in rekening moeten worden gebracht.
Op grond van het besluit
stelt UWV een aantal parameters vast
die dienen als basis voor de
vaststelling van de individuele premie WAO voor
de werkgever. De parameters gelden voor de premie verschuldigd
over het premieplichtige loon in het
jaar 2003.
Gemiddelde premieplichtige
loon
Het gemiddelde
premieplichtige loon dient als basis voor het
onderscheid tussen grote en kleine
werkgevers als bedoeld in artikel 1,
onderdeel e en f, van het Besluit premiedifferentiatie
WAO. Het gemiddelde
premieplichtige loon is mede gebaseerd op informatie van het Centraal
Planbureau (CEP2002). Kleine
werkgever is de werkgever te wiens
laste in het tweede kalenderjaar
(2001) dat aan het premiejaar (2003)
vooraf is gegaan, een premieplichtig
loon is gekomen dat gelijk is aan of
minder bedraagt dan vijftienmaal het
gemiddelde premieplichtige loon (ƒ795 000,-); grote werkgever is de
werkgever te wiens laste in dat jaar een
premieplichtig loon is gekomen dat meer bedraagt dan vijftienmaal het
gemiddelde premieplichtige loon. De
premieplichtige lonen zijn nog in guldens vastgesteld, omdat deze vergeleken worden
met de jaaropgaven van de
werkgevers over 2001. In euro’s
bedraagt de grens tussen grote en kleine
werkgevers €|360 755,27.
Gemiddelde percentage
Het gemiddelde percentage is
het percentage, bedoeld in artikel 78,
tweede lid, onderdeel b, van de WAO en artikel
3, eerste lid, van
het besluit, en is kort gezegd het totaalbedrag van de in 2003 verwachte lasten
verminderd met de niet-premiebaten van de Arbeidsongeschiktheidskas,
vermenigvuldigd met honderd, welke uitkomst wordt gedeeld door het
totaalbedrag van het in het premiejaar
verwachte premieplichtige loon én te
betalen uitkeringen.
Maximumpremie
De gedifferentieerde premie
is voor een kleine werkgever ten
hoogste driemaal het gemiddelde
percentage (de maximumpremie, bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van
het besluit) en voor een grote
werkgever ten hoogste viermaal het
gemiddelde percentage (de maximumpremie, bedoeld in artikel
9, eerste
lid, onderdeel b, van
het besluit). De
maxima vloeien voort uit de
vaststelling van het gemiddelde percentage.
Minimumpremie en
rekenpercentage
De minimumpremie voor kleine
werkgevers, bedoeld in
artikel 78, zesde lid, onderdeel c, van
de WAO en artikel
9, eerste en
derde lid, van
het besluit, en het
rekenpercentage, bedoeld in artikel 78,
tweede lid, onderdeel a, van de WAO en
artikel 2, van
het besluit, beïnvloeden elkaar wederzijds en zijn simultaan
vastgesteld. De premiederving als gevolg van het bestaan van
maximumpremies moet worden gecorrigeerd
middels een opslag in het
rekenpercentage. Daarmee neemt het aantal werkgevers toe dat de maximumpremiegrens
bereikt; het begrenzend effect neemt toe, waarna
opnieuw de minimumpremie voor de kleine
werkgevers moet worden bepaald. Vervolgens wordt weer het
rekenpercentage bepaald.
Het rekenpercentage wordt
afgeleid van het gemiddelde
percentage en corrigeert deze voor het
effect van de maximumpremie op de
premieopbrengst, het effect van de minimumpremie kleine werkgevers op de
premieopbrengst en de opslag voor de opbouw van normvermogen
(reserves) in de
Arbeidsongeschiktheidskas. Voor de grote werkgevers is
in artikel 9, eerste lid, onderdeel b,
van
het besluit bepaald dat de
premie ten minste nihil is. De
werkelijke minimumpremie voor grote werkgevers bedraagt bij een individueel
werkgeversrisicopercentage van nihil in 2003 0,59%. Dit percentage is,
met toepassing van de afrondingen in artikel
4, achtste lid, en artikel 9,
vierde lid, van
het besluit, als volgt tot
stand gekomen:
rekenpercentage -
(gemiddelde werkgeversrisicopercentage) maal correctiefactor = 2,38% - 1,79% ( 1,00 =
0,59%.
Gemiddelde
werkgeversrisicopercentage
Het gemiddelde
werkgeversrisicopercentage is het percentage, bedoeld in artikel
4, eerste en derde
lid, van
het besluit, en is kort gezegd
het quotiënt van de uitkeringslasten WAO 2001, gedurende de periode van
vijf jaar vanaf de dag van ingang als
bedoeld in artikel 76f WAO, dus
ingegaan in de periode 1996 tot en met
2001, en het gemiddelde
premieplichtige loon in de jaren 1997 tot en met
2001. De individuele opslag of
korting voor de werkgever is gelijk aan het
individuele werkgeversrisicopercentage, bedoeld in artikel
4, tweede lid,
van
het besluit, verminderd met het
gemiddelde werkgeversrisicopercentage
vermenigvuldigd met de zogenoemde
correctiefactor overgangsperiode.
Correctiefactor
overgangsperiode
De correctiefactor voor de
opslag en de korting is de uitkomst
van de breuk, bedoeld in artikel 10, derde lid, van
het besluit. De
opslag en de korting voor de individuele werkgever worden vermenigvuldigd met
deze factor. Ze is verkregen door
het gemiddelde risico van de
uitkeringen in 2001, ingegaan in 1996,
1997, 1998, 1999, 2000 en 2001, te
delen door het gemiddelde risico
van de uitkeringen in 2001, ingegaan vanaf 1996.
Correctiefactor ontbrekende
jaren
Voor werkgevers die niet
gedurende de gehele periode die
bepalend is voor het individueel en het
gemiddeld werkgeversrisicopercentage
(berekeningstijdvak) werkgever zijn geweest, is in artikel 7 van
het besluit een correctie voorgeschreven op het individueel werkgeversrisicopercentage.
De correctie doet zich voor
indien de werkgever is gestart vóór
2001, maar niet gedurende de gehele
periode van 1997 tot en met 2001
werkgever is geweest, of de werkgever
heeft binnen de periode van 1997 tot en
met 2001 een periode waarin hij geen
werknemers heeft gehad en dus geen werkgever is geweest.
In deze situaties kan een
individueel werkgeversrisicopercentage
worden bepaald over een onvolledige
periode. Voor ieder ontbrekend jaar
wordt een correctie toegepast. De correctiefactor is berekend door het
gemiddelde werkgeversrisicopercentage
over de periode van 1997 tot en met
2001 te delen door het gemiddelde werkgeversrisicopercentage over het aantal
beschikbare jaren.
Startende werkgever
In de situatie van de in
2001, 2002 of 2003 startende werkgever
betaalt de kleine werkgever op grond
van artikel 8, eerste lid, onderdeel a,
en artikel 9, derde lid, van
het besluit de minimumpremie en de grote werkgever op grond van artikel
8,
eerste lid, onderdeel b, van
het besluit en artikel 78, tweede lid, onderdeel a,
van de WAO het rekenpercentage.
Er kan namelijk geen
individueel werkgeversrisicopercentage worden bepaald. Aan de hand van de
loonsom in het jaar waarin de
werkgever is gestart, wordt bepaald of
de werkgever een grote of een kleine
werkgever is.
Goedkeuring
Dit besluit behoeft op grond
van artikel 78, tweede lid, van de WAO op onderdelen de goedkeuring
van de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid.
Amsterdam, 24 juni 2002.
T.H.J. Joustra, voorzitter
Raad van bestuur UWV.
|
|