Het Tijdelijk instituut voor coördinatie en
afstemming;
Gelet op artikel 38, vierde lid, in
samenhang met artikel 45c, derde lid, van de
Ziektewet, artikel 71a, vijfde lid, in samenhang met
artikel 29c, derde
lid, en artikel 62, zevende lid, in samenhang met
artikel 57b van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel
48b van de Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet;
Besluit:
I.
Definities
Art. 1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. UWV: Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk
5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk
en inkomen;
b. ZW: Ziektewet;
c. Wet WIA: Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
d. WAO: Wet
op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
e. boete: de boete, bedoeld in
artikel 38, vierde lid, de boete, bedoeld in artikel
38a, zesde lid, en de boete, bedoeld in artikel
63, negende lid, van de ZW;
f. verhaalde bedrag: het bedrag dat het
UWV op de werkgever of eigenrisicodrager verhaalt op
grond van artikel 39a, eerste lid, of
artikel 63a, derde, vierde of vijfde lid, van de
ZW, artikel 71, tweede lid,
artikel 75a, vierde lid, artikel
75b,
zevende lid, of artikel 75f,
eerste lid, van de WAO en artikel
72, tweede lid, artikel 83,
derde lid, of artikel 84, tweede of vierde lid, van de
Wet WIA;
g. vordering:
1º. het bedrag dat als boete is
opgelegd;
2º. het bedrag van een aan de
werkgever verstrekt reïntegratie-instrument
dat wordt teruggevorderd op grond van artikel
77 van de Wet WIA;
3º. het verhaalde bedrag;
h. wettelijke rente en de kosten van
invordering: de wettelijke rente en de op de
invordering betrekking hebbende kosten, bedoeld in artikel
45g, zevende lid, van de ZW, artikel
29g, zesde lid, van de WAO en artikel
96, zesde lid, van de Wet WIA;
i. werkgever: de werkgever of
eigenrisicodrager aan wie de boete is opgelegd, van
wie een bedrag wordt teruggevorderd of op wie een
bedrag wordt verhaald.
II.
Termijn of termijnen waarbinnen
moet worden betaald
Art. 2.
Het UWV stelt de termijn waarbinnen de
vordering moet worden betaald of verrekend op zes weken.
Art. 3.
-1. In afwijking van het bepaalde in artikel
2 kan het UWV betaling binnen ten hoogste twaalf
maanden toestaan indien de werkgever hierom binnen
zes weken na afgifte van de beschikking, bedoeld in artikel
2, schriftelijk verzoekt en aantoont dat hij
niet in staat is de vordering binnen zes weken te
voldoen.
-2. Het UWV kan de vastgestelde termijnen
herzien wegens gewijzigde omstandigheden met
inachtneming van dit besluit.
Art. 4.
Indien de werkgever op enig tijdstip niet
volgens de vastgestelde termijnen betaalt:
1º. wordt het bedrag van de vordering voor zover niet afgelost opeisbaar;
2º. verrekent het UWV
de vordering voor zover niet afgelost, eventueel vermeerderd met
de wettelijke rente en de kosten van invordering,
waar mogelijk met de door het UWV aan de werkgever
verschuldigde bedragen.
III.
Rente en kosten
Art. 5.
-1. De wettelijke rente en de kosten van
invordering zijn verschuldigd vanaf het tijdstip dat
de termijn is verstreken waarbinnen de vordering
voor zover niet afgelost moest worden betaald.
-2. De op de invordering betrekking
hebbende kosten bedragen:
a. 15% van de vordering, doch ten
minste €|45,00 en ten hoogste €|681,00;
alsmede
b. de kosten van betekening en
gerechtelijke tenuitvoerlegging, zoals
vastgesteld bij of krachtens de Wet
tarieven in burgerlijke zaken.
IV. Hardheidsclausule
Art. 6.
Ingeval de toepassing van dit besluit leidt
tot een kennelijke hardheid, kan van het gestelde in dit
besluit worden afgeweken.
V. Slotbepalingen
Art. 7.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip
waarop de Wet van 25 april 1996 tot wijziging van de socialezekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van
een stelsel van administratieve sancties, alsook tot
wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering
van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering
daarvan (Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering
sociale zekerheid; Stb. 1996, 248) in werking treedt. Indien
dit besluit na inwerkingtreding van genoemde wet wordt
bekend gemaakt in de Staatscourant, treedt dit besluit in
werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de
Staatscourant waarin het wordt geplaatst.
Art. 8.
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit
incasso boeten en onverschuldigde betalingen werkgevers.
Dit besluit zal met toelichting in de
Staatscourant worden geplaatst.
Amsterdam, 17 juli 1996.
J.F. Buurmeijer, voorzitter.
TOELICHTING
[17 juli 1996]
Algemeen
Het
Tica [Tijdelijk instituut voor coördinatie en
afstemming, de rechtsvoorganger van het Landelijk
instituut sociale verzekering, red.] stelt met dit besluit nadere
tegels over de termijnen
waarbinnen opgelegde boeten, terug te vorderen loonkostensubsidie en
vergoedingen voor werkplekaanpassing door
werkgevers moeten worden betaald en de
berekening van rente en kosten als
niet binnen de gestelde termijnen
wordt betaald.
Op grond van de Ziektewet
(ZW) en de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt aan de werkgever een boete opgelegd indien
bij zijn verplichtingen voor zijn
zieke werknemers met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft niet of niet
behoorlijk nakomt. De
bedrijfsvereniging legt een boete op van ƒ1000,- als
de werkgever zijn plicht tot tijdige
hersteldmelding niet of niet behoorlijk is
nagekomen (artikel 38, derde en vierde
lid, ZW). Bij het, zonder deugdelijke
grond, niet of niet behoorlijk nakomen
van de verplichting een in overleg met de
werknemer adequaat reïntegratieplan
over te leggen uiterlijk de eerste dag nadat de ongeschiktheid tot werken
van zijn werknemer dertien weken
heeft geduurd, legt de bedrijfsvereniging een boete op van ƒ1000,- (artikel
71a, eerste en tweede lid, WAO). Voorts
dient de werkgever op grond van
artikel 71a, derde lid, van de WAO mee te
werken aan het opstellen of
uitvoeren van het reïntegratieplan op straffe
van een boete van ƒ10.000,-
tenzij hij daarvoor een deugdelijke grond heeft.
De te beboeten
verplichtingen zijn ingevoerd met de Wet uitbreiding
loondoorbetalingsverplichting
bij ziekte. Een boete kan worden
opgelegd vanaf de inwerkingtreding van de
Wet boeten, maatregelen en terug- en
invordering sociale zekerheid.
Naast de invordering van de
boete geldt dit besluit ook voor
de terugvordering van de ten onrechte aan de werkgever verstrekte
loonkostensubsidie (artikel 62 van de WAO) en
de onverschuldigd betaalde voorziening aan werkgevers van de kosten
voor aanpassing van de werkplek
van zijn gehandicapte werknemers
(artikel 57a juncto 48 van de AAW).
Artikelsgewijs
Artikel 3
Als hoofdregel geldt dat een
vordering wordt voldaan
binnen zes weken na de datum van het
besluit tot oplegging. In het algemeen
zijn werkgevers in tegenstelling tot
werknemers in staat een grote vordering ineens te betalen. Voor de kleine
werkgever, bijvoorbeeld een eenmansbedrijf, zal deze stelling niet altijd
opgaan.
Daarom geeft het tweede lid de
bedrijfsvereniging de bevoegdheid van deze
hoofdregel af te wijken en betaling
over een langere periode toe te staan. Voorwaarde
daarbij is dat de werkgever hierom zelf binnen zes weken
schriftelijk verzoekt en aannemelijk maakt aan de bedrijfsvereniging
dat betaling ineens niet mogelijk is. Het
voorstel dient met redenen te zijn omkleed om de bedrijfsvereniging de
mogelijkheid te beiden te beoordelen of
aannemelijk is dat de werkgever inderdaad
niet in staat is om binnen zes weken
te betalen en of verwacht kan worden
dat de werkgever de regeling zal
nakomen. Daarbij is het uitgangspunt
betaling binnen maximaal twaalf maanden.
Als betaling bijvoorbeeld binnen drie maanden mogelijk is, moet de
werkgever binnen drie maanden betalen.
In het derde lid wordt
bepaald dat de bedrijfsvereniging de
vastgestelde termijnen kan herzien wegens gewijzigde omstandigheden. Dit kan zich
voordoen bij een verbetering of
verslechtering van de financiële omstandigheden van de
werkgever. Bij de vaststelling van de
nieuwe termijnen is de bedrijfsvereniging gebonden de in eerste lid genoemde maximale
termijn van twaalf maanden. In
incidentele gevallen is het mogelijk om een
langere termijn dan twaalf maanden toe te staan.
In die situaties kan een beroep
gedaan worden op de
hardheidsclausule, bedoeld in artikel 6.
Artikel 4
In alle gevallen geldt dat
de vordering voor zover niet
afgelost opeisbaar wordt als de werkgever niet
binnen de gestelde termijnen
betaalt. De bedrijfsvereniging neemt
deze voorwaarde op in het besluit waarin de termijnen van betaling worden
vastgesteld. Als de werkgever zich niet
aan de vastgestelde termijnen houdt, zal de bedrijfsvereniging de
beschikking ten uitvoer leggen conform het
bepaalde in het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering. Als de vordering opeisbaar is geworden, is de
bedrijfsvereniging niet meer gebonden aan de eerder
vastgestelde termijnen, maar verrekent de openstaande vordering met de
nog aan de werkgever te verrichten
betalingen, zoals te veel betaalde
premies en te ontvangen subsidies. Is verrekening
niet mogelijk, dan kan de
bedrijfsvereniging beslag leggen op het
vermogen van de werkgever.
Verrekening is niet aan de
orde als de werkgever de vordering
binnen de gestelde termijn(en)
betaalt.
Artikel 5
Dit artikel regelt vanaf
welk tijdstip rente verschuldigd
is en hoeveel de kosten van invordering
bedragen. Het zevende lid van de
artikelen 45g van de ZW,
29g van de WAO
en 20g van de AAW
bepaalt dat de vordering bij gebreke van tijdige
betaling wordt verhoogd met de wettelijke
rente en de op de invordering betrekking
hebbende kosten. In dit artikel is
nader geregeld wanneer er sprake is van in
gebreke zijn met de tijdige betaling
en welke kosten behoren tot de kosten
van invordering.
De werkgever is in gebreke
met tijdige betaling indien hij niet
betaalt binnen de door de
bedrijfsvereniging gestelde termijnen. Vanaf dat moment
is de werkgever wettelijke rente
en kosten verschuldigd.
De kosten van invordering
kunnen worden onderscheiden in de
kosten voor werkzaamheden verricht
door de bedrijfsvereniging en kosten
die de bedrijfsvereniging moet
maken voor de berekening van de beschikking en de executie door de
deurwaarder. De kosten voor de werkzaamheden van de bedrijfsvereniging worden
gesteld op 15% van de vordering, met
een minimum van ƒ100,- en een maximum van ƒ1500,-. Bij deze kosten
moet worden gedacht aan extra
administratiekosten, kosten voor extra onderzoek
naar inkomen en vermogen en de
werkzaamheden voor het leggen van
vereenvoudigd derdenbeslag. Als de
vordering niet kan worden geïnd, zal de
bedrijfsvereniging een deurwaarder moeten inschakelen voor de berekening en het
leggen van beslag. Het
Deurwaardersreglement, gebaseerd op artikelen 53
tot en met 55 van de Wet
tarieven in burgerlijke zaken, regelt welke bedragen
aan de deurwaarder zijn
verschuldigd voor deze ambtshandelingen.
Deze bedragen komen eveneens
voor rekening van de werkgever.
Artikel 6
Dit artikel bevat een
hardheidsclausule. Deze kan bijvoorbeeld uitkomst bieden als het in
incidentele gevallen noodzakelijk
blijkt, gelet op de slechte financiële situatie
waarin de werkgever verkeert, een afbetalingsregeling welke langer loopt dan
twaalf maanden te treffen.
Amsterdam, 17 juli 1996.
J.F. Buurmeijer, voorzitter.
|
|